• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

Het levende Magisterium van de Kerk en de theologie hebben wel onderling verschillende charisma's en taken maar uiteindelijk een en hetzelfde doel: het Godsvolk bewaren in de waarheid die vrijmaakt, en het zo maken tot 'licht der volkeren'. Uit deze dienst aan de kerkgemeenschap vloeit een wederzijdse relatie voort tussen de theoloog en het Magisterium. Het Magisterium zet gezaghebbend de leer der apostelen uiteen, en, gebruik makend van de arbeid der theologen, weerlegt het de tegenwerpingen en de vertekeningen van het geloof; daarnaast biedt het, met het van Jezus Christus ontvangen gezag, nieuw en dieper begrip, verheldering en toepassing van de geopenbaarde leer. Van haar kant verwerft de theologie door studie een steeds dieper inzicht in het Woord Gods dat in de Heilige Schrift is neergelegd en dat getrouw door de levende Traditie van de Kerk onder leiding van het Magisterium wordt doorgegeven; de theologie tracht de leer van de Openbaring te verhelderen tegenover de argumenten van het verstand, en geeft aan die leer een organische en systematische vorm. H. Paus Paulus VI, Toespraak, Tot de deelnemers aan het internationale Congres over Theologie (1 okt 1966)

Er ontstaat een speciale vorm van samenwerking tussen de theoloog en het Magisterium wanneer de theoloog de canonieke zending ontvangt of de opdracht om onderwijs te geven. De samenwerking wordt dan in zekere zin een delen in het werk van het Magisterium, waarmee ze door een juridische band is verbonden. De regels der beroepsethiek van de theoloog die uit zich en vanzelfsprekend voortvloeien uit de dienst aan Gods Woord, worden versterkt door de verbintenis die hij is aangegaan bij het aanvaarden van zijn taak alsook bij het uitspreken van de geloofsbelijdenis en het afleggen van de eed van trouw. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 833 Vgl. Congregatie voor de Geloofsleer, Geloofsbelijdenis en eed van trouw bij de aanvaarding van een ambt uit te oefenen in naam van de Kerk (9 jan 1989)

Vanaf dat ogenblik is hem officieel de taak toevertrouwd om de geloofsleer in alle nauwkeurigheid en in haar gehele omvang uiteen te zetten en te verduidelijken.

Als het Magisterium van de Kerk een onfeilbare uitspraak doet en plechtig verklaart dat een leerstuk in de Openbaring vervat ligt, is de instemming die gevraagd wordt, die van het theologisch geloof. Zulk een instemming moet ook worden gegeven aan de onderrichting van het gewone en universele Magisterium wanneer dit een geloofspunt voorhoudt als door God geopenbaard.

Wanneer het 'op beslissende wijze' waarheden voorhoudt met betrekking tot geloof en zeden welke nauw en intiem verbonden zijn met de Openbaring, zelfs als ze niet van Godswege geopenbaard zijn, moeten deze waarheden met vastheid aanvaard en gehouden worden.

Gelovige instemming van wil en verstand is vereist wanneer het Magisterium, ook al wil het geen 'beslissende' uitspraak doen, een leerstuk voorhoudt om te helpen bij een dieper verstaan van de Openbaring, om de inhoud uit te leggen, of ook om eraan te herinneren dat een leerstuk in overeenstemming is met de geloofswaarheden, of tenslotte om te waarschuwen tegen opvattingen die onverenigbaar zijn met deze geloofswaarheden. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25 Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 752 Deze instemming mag niet enkel uitwendig en tuchtrechtelijk zijn, maar moet liggen in de logica van het geloof en geïnspireerd worden door de geloofsgehoorzaamheid.

Ten slotte: om het Godsvolk zo goed mogelijk te kunnen dienen, en met name om het te waarschuwen voor gevaarlijke opvattingen die tot dwaling zouden kunnen leiden, kan het Magisterium een uitspraak doen bij omstreden kwesties waar, naast vaste principen, ook elementen meespelen die contingent van aard zijn en op veronderstellingen berusten. Vaak zal het pas met het voortschrijden van de tijd mogelijk worden te onderscheiden tussen wat wezenlijk en wat contingent is.

Bereidheid om loyaal in te stemmen met wat het Magisterium leert in zaken die op zich niet onveranderbaar zijn moet de regel zijn. Toch kan het voorkomen dat de theoloog vragen heeft, al naar gelang het geval, over de opportuniteit, de vorm of zelfs de inhoud van een bepaalde uitspraak. Hij zal dan allereerst behoren na te gaan welk gezag daaraan moet worden toegekend, zoals dit blijkt uit de aard van de documenten, de nadruk waarmee een leerstuk wordt voorgehouden en de wijze zelf waarop de uitspraak wordt gedaan. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 25. § 1

Op het gebied van uitspraken van beleidsmatige aard is het wel voorgekomen dat documenten van het Magisterium niet geheel vrij van tekortkomingen waren. De Herders hebben niet steeds meteen alle aspecten of de hele complexiteit van een kwestie doorzien. Maar men doet de waarheid geweld aan als men uit enkele bepaalde gevallen tot de conclusie komt dat het Magisterium van de Kerk zich doorgaans kan vergissen in zijn beleidsmatige oordelen, of dat het niet de goddelijke bijstand geniet bij het onverkort uitoefenen van zijn opdracht. Inderdaad is de theoloog, die zijn wetenschap niet kan beoefenen zonder een zeker historisch inzicht, zich ervan bewust dat met de tijd er een uitzuivering plaats vindt. Dit moet niet worden verstaan als zou aan geloofsuitspraken maar een relatieve betekenis worden toegekend. Hij weet dat bepaalde oordelen van het Magisterium wellicht gerechtvaardigd waren in de tijd dat ze werden uitgesproken, omdat in de bedoelde uitspraken ware verklaringen stonden naast andere die niet zeker waren, terwijl beide soorten onontwarbaar met elkaar waren verbonden. Alleen de tijd heeft het mogelijk gemaakt om tot onderscheiding te komen en om, dank zij verdergaande studie, te komen tot ware leerstellige vooruitgang.

Zelfs als de samenwerking in de beste omstandigheden plaats heeft, is het niet uitgesloten dat er spanningen ontstaan tussen de theoloog en het Magisterium. Het is niet onbelangrijk welke betekenis daaraan wordt toegekend en in welke geest ermee wordt omgegaan: komen die spanningen niet voort uit een gevoel van vijandigheid en verzet, dan kunnen zij een dynamische en prikkelende factor zijn waardoor het Magisterium en de theologen gestimuleerd worden om hun onderscheiden taken te vervullen door met elkaar in gesprek te gaan.

In de dialoog geldt een dubbele regel: waar de gemeenschap in geloof in het geding is, geldt het principe van de unitas veritatis; waar het om verschillen gaat waarbij die gemeenschap niet in het geding is, zal men de unitas caritatis moeten bewaren.
Ook wanneer hij van mening is dat de geloofsleer niet in het geding is, moet de theoloog zijn afwijkende meningen of hypotheses niet voorstellen als ging het om onaanvechtbare conclusies. De eerbied voor de waarheid en ook de eerbied voor het Godsvolk vereisen een dergelijke terughoudendheid. Vgl. 1 Kor. 8 Om dezelfde redenen zal hij ze niet voortijdig naar buiten brengen.
Een bijzondere toepassing van het voorgaande is het geval van de theoloog die, vanwege zijns inziens gegronde redenen, ernstige moeilijkheden heeft om een uitspraak van het Magisterium te aanvaarden inzake een onderwerp dat op zich niet onveranderbaar is.

Een dergelijk gebrek aan instemming zou niet te rechtvaardigen zijn als het enkel zou berusten op het feit dat de geldigheid van de leer in kwestie niet evident is, of op de overtuiging dat het tegengestelde standpunt waarschijnlijker is. Ook het oordeel van het persoonlijke geweten van de theoloog is daar niet voldoende grond voor, want dit heeft geen autonoom en exclusief gezag om te oordelen over de waarheid van een leerstuk.

In ieder geval moet er steeds een grondhouding zijn van bereidheid om loyaal te aanvaarden wat het Magisterium leert, zoals iedere gelovige dat behoort te doen op grond van zijn geloofsgehoorzaamheid. Daarom moet de theoloog ernaar streven om wat wordt voorgehouden, te verstaan in zijn inhoud, argumenten en redenen. Daaraan moet hij grondige en geduldige studie wijden, met de bereidheid om zijn eigen meningen te herzien en nauwkeurig de eventuele tegenwerpingen te bestuderen van zijn collega's.
Blijven ondanks loyaal pogen de moeilijkheden voortduren, dan heeft de theoloog de plicht aan de autoriteiten van het Magisterium de problemen kenbaar te maken die het gevolg zijn van een bepaalde uitspraak zelf, van de argumenten die ervoor worden gegeven of van de manier waarop het leerstuk wordt voorgesteld. Hij moet dat doen in een evangelische geest en met het vurig verlangen om de moeilijkheden op te lossen. Zijn tegenwerpingen zullen dan kunnen bijdragen tot werkelijke vooruitgang, en het Magisterium ertoe aanzetten om de leer van de Kerk grondiger en beter beargumenteerd voor te houden.

In deze gevallen moet de theoloog vermijden zich eerder tot de massamedia te wenden dan tot het verantwoordelijk gezag, want door aldus pressie uit te oefenen op de publieke opinie kan men geen bijdrage leveren aan de opheldering van de leerstellige vraagstukken noch de waarheid dienen.

Document

Naam: DONUM VERITATIS
Instructie over de Kerkelijke Roeping van de Theoloog
Soort: Congregatie voor de Geloofsleer
Auteur: Joseph Kardinaal Ratzinger
Datum: 24 mei 1990
Copyrights: © 1990, Kerkelijke Documentatie (SRKK) jrg 18, nr. 10, p. 3-15
Bewerkt: 19 november 2020

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test