Joseph Kardinaal Ratzinger - 6 augustus 1983
De Heilige Congregatie voor de Geloofsleer wil, als zij de bisschoppen opmerkzaam maakt op deze voorname geloofswaarheden, hen behulpzaam zijn in hun taak om de kudde van de Heer met het voedsel van de waarheid te sterken, het geloof goed te bewaken en de volle eenheid van de Kerk te bewaren. Zeer zeker moeten wij - sterk staand in het geloof - de dwalingen weerstaan, ook als zij zich in vrome gedaante presenteren. Want alleen als we ons laten leiden door het streven de waarheid in liefde te behouden, kunnen we de dwalenden in de liefde van de Heer omvatten Vgl. Ef. 4, 15 . De gelovigen die de eucharistie proberen te vieren buiten de heilige band van de apostolische successie, die zijn grond vindt in het sacrament van het priesterschap, sluiten zich daarmee uit van de deelneming aan de eenheid van het ene lichaam van de Heer; zij versterken de gemeenschap niet en bouwen haar niet op, maar breken haar af. De bisschoppen moeten derhalve waakzaam zijn, opdat de genoemde dwalingen noch in de catechese noch in de theologische leer verspreid worden of zelfs in het gewone leven van de gelovigen doordringen. Als dergelijke gevallen zich voordoen, hebben zij de heilige plicht om zulke dwalingen openlijk af te wijzen, omdat ze onverenigbaar zijn met de viering van het eucharistische offer en omdat zij de gemeenschap van de Kerk ten diepste benadelen. Zo zullen zij ook moeten optreden tegen hen, die de wezenlijke betekenis, die de sacramenten van de eucharistie en het priesterschap voor de Kerk hebben, afzwakken. Want ook voor ons gelden de woorden: 'Verkondig het woord, dring aan te pas en te onpas, weerleg, berisp, bemoedig, in één woord: geef uw onderricht met groot geduld blijf nuchter bij dit alles, aanvaard uw lijden, doe het werk van een evangelist, wijd u geheel aan uw dienst' (2 Tim. 4, 2-5).
De gemeenschappelijke zorg voert dus in de gegeven omstandigheden tot een concrete toepassing, namelijk in die zin, dat de ongedeelde Kerk, ofschoon onderscheiden in verschillende plaatselijke Kerken, slechts één enig doel nastreef Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 23 en aldus het geloofsgoed, dat haar door God via de apostelen is toevertrouwd, in staat is te bewaken. De trouw aan de wil van Christus en de christelijke waardigheid eisen namelijk, dat het overgeleverd geloof steeds hetzelfde blijft, en dat het zo aan de gelovigen vrede schenkt in hun geloof Vgl. Rom. 15, 13 .
Deze brief, die op een besluit van de gewone vergadering van deze heilige congregatie teruggaat, heeft paus Johannes Paulus II, in een audiëntie, die hij aan de ondertekenende kardinaal-prefect toestond, goedgekeurd en bevolen te publiceren.
Gegeven te Rome, 6 augustus 1983, op het feest van de Gedaanteverandering van de Heer, vanuit de zetel van de Heilige Congregatie voor de Geloofsleer.
Kardinaal Joseph Ratzinger
prefect+ Fr. Hiëronymus Hamer O.P., tit. aartsbisschop van Lorium,
secretaris