
H. Paus Johannes Paulus II - 20 augustus 2000
Wij zijn gekomen aan het hoogtepunt van de Wereldjongerendagen. Gisteravond, beste jongeren, hebben wij ons geloof bevestigd in Jezus Christus, de Zoon van God die de Vader heeft gezonden, zoals de eerste lezing van vandaag ons eraan heeft herinnerd, "om aan armen het blijde nieuws te brengen, om te verbinden wier hart gebroken is, om aan de gevangenen vrijlating te melden, en aan de geboeiden de terugkeer naar het licht ... om alle treurenden te troosten" (Jes 61, 1-3).
In de Eucharistieviering van vandaag leidt Jezus ons binnen in de kennis van een bijzonder aspect van Zijn mysterie. In het Evangelie hebben wij een gedeelte beluisterd van de toespraak die Hij in de synagoge van Kafarnaum gehouden heeft, na de wonderbare broodvermenigvuldiging. Hierin openbaart Hij zich als het ware brood des levens, het brood dat uit de hemel is neergedaald om het leven aan de wereld te geven Vgl. Joh. 6, 51 . Het is een toespraak die de toehoorders niet begrijpen. Het perspectief van waaruit zij denken is te materialistisch om de ware bedoeling van Christus te kunnen vatten. Zij redeneren vanuit het gezichtspunt van het vlees, dat "van geen nut is" (Joh. 6, 63). Jezus daarentegen opent de onbegrenste vergezichten van de geest: "De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en leven" (Joh. 6, 63).
Maar de toehoorders zijn er ongevoelig voor: "Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie kan daar naar luisteren ?" (Joh. 6, 60). Zij denken verstandige mensen te zijn, die met beide benen op de grond staan. Daarom schudden zij hun hoofd, en mopperend gaan zij de één na de ander weg. De menigte van het begin wordt geleidelijk aan kleiner. Tenslotte blijft alleen het uitgedunde groepje van de meest trouwe leerlingen over. Jezus is echter niet bereid om toe te geven over het "brood des levens". Hij is veeleer klaar om ook de scheiding van de meest vertrouwde leerlingen onder ogen te zien: "Wilt ook gij soms weggaan ?" (Joh. 6, 67).