
Paus Benedictus XVI - 14 juni 2006
Beste broeders en zusters,
tijdens de laatste twee catechesen hebben we gesproken over de gestalte van de heilige Petrus. Nu willen we, voor zover de bronnen dat toestaan, ook de andere elf Apostelen een beetje meer van nabij leren kennen.
Daarom hebben we het vandaag over de broer van Simon Petrus, de heilige Andreas. Ook hij was een van de Twaalf. Het eerste karakteristieke dat aan Andreas opvalt, is zijn naam. Het is geen Hebreeuwse naam, zoals te verwachten zou zijn, maar een Griekse: een niet te verwaarlozen teken van een zekere culturele openheid van zijn familie. We bevinden ons in Galilea, waar de Griekse taal en cultuur nogal aanwezig zijn.
In de lijst van de Twaalf neemt Andreas de tweede plaats in, zoals bij Matteüs (Mt. 10, 1-4) en bij Lucas (Lc. 6, 13-16), of de vierde plaats, zoals bij Marcus (Mc. 3, 13-18) en in de Handelingen (Hand. 1, 13-14). In ieder geval genoot hij een groot aanzien binnen de eerste christelijke gemeenschappen.
Aan het vierde Evangelie ontlenen we een ander belangrijk detail: in eerste instantie was Andreas leerling van Johannes de Doper; dat laat ons zien dat hij iemand was die zocht, die deelde in de hoop van Israël, die het woord van de Heer, de werkelijkheid van de aanwezige Heer meer van nabij wilde kennen. Hij was echt iemand van geloof en hoop; en op een dag hoorde hij hoe Johannes de Doper Jezus verkondigde als “het Lam Gods” (Joh. 1, 36); hij ging toen, samen met een andere leerling, wiens naam niet wordt genoemd, Jezus achterna, Degene die door Johannes “Lam Gods” was genoemd. De evangelist vertelt dat “zij zagen waar Hij zich ophield. Die dag bleven zij bij Hem” (Joh. 1, 37-39). Andreas heeft dus kostbare momenten van intimiteit met Jezus meegemaakt.
Het verhaal gaat verder met een betekenisvolle aantekening: “Een van die twee die het gezegde van Johannes hadden gehoord en Jezus achterna waren gegaan, was Andreas, de broer van Simon Petrus. De eerste die hij ontmoette was zijn broer Simon tot wie hij zei: ‘Wij hebben de Messias’ - vertaald betekent dat de Gezalfde - ‘gevonden’ en bracht hem bij Jezus (Joh. 1, 40-42), waarmee hij meteen blijk geeft van een meer dan gewone apostolische geest.
Andreas is dus van de Apostelen de eerste geweest die geroepen werd tot het volgen van Jezus. Dit is de reden waarom de Byzantijnse Kerk hem vereert onder de naam van Protoklètos, wat precies “eerstgeroepene” betekent. En het is zeker zo dat, mede door de broederlijke relatie tussen Petrus en Andreas, de Kerk van Rome en de Kerk van Constantinopel zich onderling op een bijzondere manier als zusterkerken ervaren. Mijn voorganger paus Paulus VI heeft, om deze relatie te onderstrepen, in 1964 de beroemde relikwie van de heilige Andreas die tot dan toe bewaard werd in de Vaticaanse Basiliek, teruggegeven aan de orthodoxe bisschop en metropoliet van de stad Patras in Griekenland, waar volgens de traditie de Apostel werd gekruisigd.
De eerste is die van de broodvermenigvuldiging in Galilea. Het was Andreas die in die moeilijke situatie Jezus wees op de aanwezigheid van een jongen die vijf gerstebroden en twee vissen bij zich had: nog al weinig - merkte hij op - voor al die mensen die daar samengekomen waren Vgl. Joh. 6, 8-9 . Onderstreping verdient in dit geval het realisme van Andreas: Hij wees op de jongen - had vervolgens al de vraag gesteld: "Maar wat betekent dat voor zo'n aantal?" Vgl. Joh. 6, 8-9 - en realiseerde zich dat het weinige waarmee hij dacht te helpen onvoldoende was. Toch wist Jezus het toereikend te maken voor de menigte mensen die naar Hem waren komen luisteren.
De tweede situatie was bij Jeruzalem. Toen ze de stad verlieten maakte een van de leerlingen Jezus opmerkzaam op het schouwspel van de indrukwekkende muren die de Tempel ondersteunden. Het antwoord van de Meester was verrassend: Hij zei dat van die muren geen steen op de ander zou blijven staan. Andreas stelde Hem toen met Petrus, Jacobus en Johannes de vraag: "Zeg ons wanneer dat zal gebeuren en wat zal het teken zijn, dat dit alles gaat voltrokken worden?" (Mc. 13, 1-4). Om op die vraag te antwoorden houdt Jezus een belangrijke toespraak over de verwoesting van Jeruzalem en over het einde van de wereld, en dringt er bij zijn leerlingen op aan om met een vooruitziende blik de tekenen van de tijd te lezen en altijd waakzaam te zijn. Uit dat gebeuren kunnen wij afleiden dat we niet bang hoeven te zijn om aan Jezus vragen te stellen, maar tegelijkertijd bereid moeten zijn om het onderricht dat Hij geeft, ook waar het verrassend en moeilijk is, te aanvaarden.
Wat is binnen deze context de betekenis van deze woorden? Jezus bedoelt te zeggen: Ja, de ontmoeting tussen mij en de Grieken zal plaats vinden, maar niet dan in de vorm van zomaar een kort gesprek tussen mij en enige, vooral door nieuwsgierigheid gedreven mensen. Bij mijn dood, die te vergelijken is met het in de aarde vallen van de graankorrel, zal het uur komen van mijn verheerlijking. Van mijn dood aan het kruis zal de grote vruchtbaarheid komen: de "graankorrel die gestorven is" - symbool van Mij als Gekruisigde - zal in de verrijzenis brood worden voor het leven van de wereld. Hij zal licht zijn voor de volkeren en de culturen. Ja, de ontmoeting met de Griekse ziel, met de Griekse wereld, zal zich realiseren op die diepte waarnaar het gebeuren verwijst van de graankorrel, die de krachten van de aarde en van de hemel naar zich toetrekt en brood wordt. Met andere woorden, Jezus voorzegt de Kerk van de Grieken, de Kerk van de heidenen, de Kerk van de wereld als vrucht van zijn Pasen.
Een latere traditie verhaalt, zoals reeds aangeduid, van de dood van Andreas in Patras, waar ook hij de doodstraf door kruisiging onderging. In dat allerlaatste ogenblik echter - analoog aan zijn broer Petrus - vroeg hij om op een ander kruis te worden geplaatst als dat van Jezus. In zijn geval ging het om een kruis in X-vorm, dat wil zeggen met een schuinhoekig kruising, dat daarom "Andreaskruis" kwam te heten.
Zie hier wat de Apostel volgens een oud verhaal (begin 6-de eeuw), dat Lijden van Andreas heet, zou hebben gezegd:
"Gegroet, o Kruis, door het lichaam van Christus ingewijd en sierraad geworden van zijn ledematen, alsof het kostbare parels waren. Voordat de Heer U besteeg, boezemde U een aardse vrees in. Maar nu, met hemelse liefde toegerust, wordt u als een geschenk ontvangen. De gelovigen weten, wat U aangaat, wat een vreugde u bezit, wat een geschenken u bereid houdt. Daarom kom ik gerust en van vreugde vervuld tot U, want ook U ontvangt mij met jubel, als een leerling van Degene die aan U werd opgehangen ... O zalig Kruis, die de majesteit en de schoonheid van de ledematen van de Heer hebt ontvangen! ... Neem mij en draag mij ver weg van de mensen en geef mij terug aan mijn Meester, opdat Hij mij door middel van U ontvangt, die door U mij heeft verlost. Gegroet, o Kruis; ja waarlijk gegroet!"
Hier is, zoals te zien is, sprake van een heel diepe christelijke spiritualiteit, die in het Kruis niet zozeer een martelwerktuig ziet als wel veeleer het onvergelijkelijke middel tot een volledig gelijk gemaakt worden aan de Verlosser, aan de Graankorrel die in de aarde gevallen is. Wij hebben hier een heel belangrijke les te leren: onze kruisen krijgen waarde als ze worden beschouwd als deel van het kruis van Christus, als ze worden aangegaan in de weerschijn van zijn licht. Alleen door dat Kruis wordt ook ons lijden veredeld en verkrijgt het zijn ware zin.