Paus Pius XII - 6 december 1953
Bij deze verbreding van de internationale betrekkingen hebben de gemeenschappen van staten en volken, hetzij zij reeds bestaan, of nog maar een te bereiken en te verwezenlijken ideaal vormen, natuurlijk een bijzondere betekenis. Het zijn gemeenschappen, waarin soevereine staten, d.w.z. staten die aan geen enkele andere staat onderworpen zijn, zich tot een juridische gemeenschap aaneensluiten om bepaalde juridische doeleinden te bereiken. Men zou zich een valse voorstelling maken van deze juridische gemeenschappen, als men ze vergeleek met de wereldrijken uit het verleden of uit onze tijd, waarin stammen, volken en staten, vrijwillig of niet, tot één statencomplex verenigd worden. In het onderhavige geval echter verenigen de staten, met handhaving van hun soevereiniteit, zich tot een juridische gemeenschap.
Zó gezien, zou men op grond van de wereldgeschiedenis, die een ononderbroken strijd om de macht te zien geeft, de vestiging van een juridische gemeenschap van vrije staten ongetwijfeld als een utopie kunnen beschouwen. Deze strijd ontstond maar al te dikwijls uit de wil om andere naties te onderwerpen en het eigen machtsgebied uit te breiden, ofwel door de noodzakelijkheid de eigen vrijheid en het eigen onafhankelijk bestaan te verdedigen. Thans echter dringt juist de wil om dreigende conflicten te voorkomen tot een bovennationale rechtsgemeenschap; de utiliteitsoverwegingen, die zeker hierbij ook een gewichtige rol spelen, zijn gericht op werken van vrede; en ten slotte heeft misschien juist de toenadering door de techniek het bij de enkelingen sluimerende geloof in een hogere gemeenschap van mensen gewekt, een gemeenschap, die door de Schepper gewild is en die wortelt in de eenheid van hun oorsprong, natuur en bestemming.