
Paus Pius XI - 20 december 1935
AD CATHOLICI SACERDOTII FASTIGIUM Over het Katholieke priesterschap |
|||
► | De heiligheid en de wetenschap van den priester | ||
► | De priesterlijke bedieningen vorderen heiligheid |
En inderdaad, al de redenen, die Wij boven hebben aangestipt om de verhevenheid van het Katholieke priesterschap aan te tonen, staan Ons nu wederom voor ogen, om de bedienaars der heilige geheimen krachtig aan te sporen tot hun plicht van volkomen heiligheid. Immers, gelijk de Engelachtige Leraar verklaart, “tot behoorlijke uitoefening der wijdingsmacht is niet voldoende een willekeurige, maar wordt vereist een uitmuntende graad van zedelijke goedheid, zodat zij die de wijding Ontvangen, door verdienste van heiligheid evenzeer boven het volk staan, als zij door den wijdingsgraad erboven zijn gesteld” H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. Suppl. q. 35, a. 1, ad. 3.
Inderdaad, het Eucharistisch offer, waardoor het schuldeloos slachtoffer wordt opgedragen, dat de zonden der mensen uitdelgt, vordert op een bijzondere wijze, dat de priester door heilig leven en zedelijke reinheid zich naar vermogen waardiger maakt voor God, aan Wien hij dagelijks die aanbiddelijke en vererenswaardige offerande brengt, n.l. het Woord Gods zelf, uit liefde tot ons Mens geworden. „Geeft u rekenschap van hetgeen gij doet, volgt datgene na, waar gij mee omgaat” Pontificale Romanum de ordinatione presbyt.; zo vermaant de Kerk met de woorden van de wijdende Bisschop van de diaken, die op het punt staat de priesterlijke waardigheid te ontvangen.
Verder: de drager der H. Wijding is de uitdeler van de goddelijke genaden, waarvan de Sacramenten als het ware de bronnen zijn. Maar voorzeker is het ten hoogste ongepast, als zulk een uitdeler zelf van die kostbare genade beroofd is of ze maar weinig schat en traag is in 't bewaren ervan.
Daar komt bij, dat hij de waarheid des geloof s moet onderwijzen. Maar nooit wordt het onderricht in den godsdienst waardig en met goed gevolg gegeven, als niet de deugd de leidsvrouwe en leermeesteres is bij dit onderricht, volgens het bekende gezegde woorden wekken, voorbeelden trekken.
Zo ook: de evangelische wet moet door hem worden verkondigd. Maar als hij zelf verlangt, dat zijn hoorders die wet aanvaarden, dan bestaat er, met de hulp van de goddelijke genade, daarvoor geen geschikter en geen krachtiger middel dan dat het Christenvolk de verkondiger der heilige waarheid de voorschriften die hij verkondigt, door zijn eigen voorbeeldig leven ijverig ziet onderhouden. De reden daarvoor wordt door de H. Gregorius de Grote als volgt duidelijk uiteengezet: “Dat woord dringt gemakkelijker in het hart der hoorders door, dat het leven van den spreker tot aanbeveling heeft. Want dan helpt hij door zijn voorbeeld om te doen, wat hij door zijn woorden beveelt.” H. Paus Gregorius de Grote, Epistolae. Lib. 1, ep. 25. Zo heeft, volgens het verhaal der H. Schrift, de Goddelijke Verlosser gehandeld, die “begon te doen en te leren” (Hand. 1, 1) en de scharen juichten Hem blijde toe niet alleen “omdat nooit een mens gesproken had zoals deze mens” Vgl. Joh. 7, 46 , maar vooral omdat “Hij alles wel gedaan had” Vgl. Mc. 7, 37 . Daarentegen zij “die zeggen en niet doen” kunnen vergeleken worden met de Schriftgeleerden en de Phariseeën, over wie Christus, zonder het gezag van Gods Woord dat zij wettig verkondigden aan te tasten, Zijn afkeuring uitsprak in de vermaning tot het luisterende volk: “Op de stoel van Mozes zitten de Schriftgeleerden en Phariseeën. Onderhoudt en doet dus alles wat zij u zeggen, maar handelt niet naar hun werken.” (Mt. 23, 2.3) Al wie de waarheid die hij onderwijst niet door het voorbeeld van zijn eigen leven aanbeveelt, breekt zeker wat hij met de ene hand opbouwt, met de andere op treurige wijze af. Daarentegen ondersteunt God met Zijn overvloedige genade de arbeid van de Evangeliepredikers die op de eerste plaats met heel hun hart zich ijverig toeleggen op eigen heiliging. Dan immers verschijnen en openen zich in rijke overvloed de bloemen, die door hun zweet zijn besproeid ; dan zwellen en rijpen de vruchten ervan, en zoo zullen zij ten tijde van den oogst “komen met gejubel, beladen met hun garven”. (Ps. 126, 6)