
Paus Pius XI - 20 december 1935
Dat er een zeker verband is tussen de priesterlijke bediening en deze deugd, wordt alleen al door de menselijke rede overtuigend bewezen. Immers daar “God een geest is” (Joh. 4, 24), schijnt het volkomen daarmee in overeenstemming, dat wie zich wijdt aan den goddelijke dienst enigermate “zijn lichaam aflegt”. Reeds de oude Romeinen hadden het passende hiervan ingezien. Immers, als hun grootste redenaar de oude wet aanhaalt: “Tot de goden moet men kuis naderen”', dan verklaart hij die als volgt: “De wet beveelt de goden kuis te naderen, d.w.z. kuis naar de ziel, en daar ligt alles in. Zij sluit de kuisheid van het lichaam niet uit, maar dit moet zoo begrepen worden: daar de ziel ver boven het lichaam staat en men als wet onderhoudt, dat men met een kuis lichaam nadert, geldt deze verplichting nog veel meer voor de ziel” Cicero, De leg.. Lib. II, c. 8 en 10. In de wetboeken van het Oude Verbond was aan Aäron en zijn zonen door Mozes in de naam van God bevolen, om gedurende de week van hun wijding het Tabernakel niet te verlaten en dus gedurende die dagen de onthouding te beoefenen Vgl. Lev. 8, 33-35 .