Paus Pius XI - 20 december 1935
Daarom had God reeds in de boeken van het Oude Testament de priesters en levieten bevolen : „Laten zij dus heilig zijn, omdat ook Ik heilig ben, Ik de Heer die hen heiligt.” (Lev. 21, 8) En de wijze koning Salomon vraagt in het lied bij de inwijding van den tempel voor de zonen, van Aäron uitdrukkelijk: “Uwe priesters mogen zich bekleden met gerechtigheid en uw heiligen mogen juichen”. (Ps. 132, 9) Welnu, Eerbiedwaardige Broeders, — Wij gebruiken de woorden van den H. Robertus Bellarminus — “als zulk een gerechtigheid, heiligheid en vurige ijver werd gevorderd in de priesters, die schapen en runderen offerden, en God prezen voor tijdelijke weldaden, wat, vraag ik, wordt dan gevorderd in de priesters, die het goddelijk Lam offeren en dank brengen voor eeuwige weldaden?”. H. Robertus Bellarminus, Explanat. In Psalmos. Ps. 132, 9
„Groot nl”, zegt de H. Laurentius Justinianus, “is de waardigheid der Prelaten, maar groter nog de last. Zij zijn op een hoge plaats gesteld voor de ogen der mensen. Zij moeten ook op een hoge top van deugden staan in de ogen van Hem, die alles ziet ; anders staan zij aan het hoofd niet tot hun verdienste, maar tot hun eigen oordeel”. H. Laurentius Justinianus, De Instit. Et regim. Prael.. c. 11