SUMMI DEI VERBUMBij het 4e eeuwfeest van de oprichting van seminaries door het Concilie van Trente
(Soort document: H. Paus Paulus VI - Apostolische Brief)
H. Paus Paulus VI -
4 november 1963
ARTIKEL 1 - Het scheppen van een gunstige sfeer voor het ontluiken van priesterroepingen
Inderdaad, bij een aandachtig volgen van de roeping tot het priesterschap, vanaf het begin tot aan haar volledige ontplooiing, zien men, dat ze, hoewel op de eerste plaats een geschenk Gods, toch de edelmoedige steun nodig heeft van velen uit de geestelijkheid en de lekenstand. Want, terwijl de moderne beschaving bij het christenvolk de appreciatie en het zoeken van de stoffelijke goederen sterk heeft verhoogd, is bij velen de waardering voor de onvergankelijke en bovennatuurlijke goederen afgenomen.
Hoe kan in zulke omstandigheden bij veel jongens van goede wil de roeping rijpen tot het priesterschap, als zij thuis en op school alleen maar horen spreken over de waarde en de voordelen van de burgerlijke beroepen? Jammer genoeg denken maar weinig christenen ernstig na over de vermaning na over de vermaning van onze Verlosser:
„Wat voor nut heeft het voor een mens heel de wereld te winnen als dit ten koste gaat van eigen leven?” (
Mc. 8, 36) Het is inderdaad moeilijk om temidden van de vele genoegens van deze wereld met hun grote aantrekkingskracht de woorden te beleven van de apostel:
„Wij houden het oog gericht niet op het zichtbare, maar op het onzichtbare; wat wij zien gaat voorbij, maar de onzichtbare dingen duren eeuwig.” Vgl. 2 Kor. 4, 18
Heeft Christus de Heer, toen Hij de arme vissers van Galilea riep om zijn medehelpers te worden bij zijn goddelijke zending, hun hart niet gericht op de beschouwing en de verwachting van het hemelse loon? Want, toen Hij de twee broers, Simon en Andreas, bezig zag met het vissen, zei Hij hun:
„Komt, volgt Mij; Ik zal u vissers van mensen maken.” (
Mt. 4, 19) En aan Petrus, die Hem in naam van de andere apostelen vroeg, wat voor loon zij zouden ontvangen, omdat zij toch ter wille van Hem alles hadden verlaten, gaf Jezus Christus de plechtige belofte:
„Voorwaar, Ik zeg u: Bij de wedergeboorte, wanneer de Mensenzoon zal gezeten zijn op de troon zijner heerlijkheid, zult ook gij die Mij gevolgd zijt, gezeten zijn op twaalf tronen en heersen over de twaalf stammen van Israel.” (
Mt. 19, 28)
Wil men dus aan de kinderen en jongens de mogelijkheid geven, hoogachting en steeds groeiende waardering op te vatten voor het priesterleven en daarvoor een heilig enthousiasme op te brengen, dan moet men daarvoor zowel in het gezin als op school een gunstige sfeer scheppen. Ofschoon slechts weinig christenen worden geroepen tot het priesterschap of het kloosterleven, dienen allen toch te leven en te denken overeenkomstig de geest van het bovennatuurlijk geloof
Vgl. Hebr. 10, 38
; en daarom moeten zij de grootste hoogachting en eerbied hebben voor hen, die heel hun leven wijden aan hun eigen heiliging, het geestelijk heil van de mensheid en aan de meerdere eer van God. Zó alleen zal het christenvolk steeds meer worden doordrongen van de gevoelens van Christus
Vgl. 1 Kor. 2, 16
en zal het aantal priesterroepingen gemakkelijker stijgen.
© 1965, Ecclesia Docens 0712, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum, pag. 9-38
Vert.: Dr. M.H. Mulders C.ss.R., Dr. J. Kahmann C.s.R.