• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

Dat de seminaries een grote weldaad zouden betekenen voor de afzonderlijke diocesen, konden de vaders van Trente gemakkelijk voorzien, toen zij in de 23ste zitting het desbetreffende Caput met algemene stemmen goedkeurden. Hieromtrent schrijft kardinaal Sforza Pallavicino:

„Allereerst werd de oprichting van de seminaries goedgekeurd; en velen zeiden zonder aarzeling: had dit concilie verder geen enkel ander resultaat opgeleverd, dan waren hierdoor reeds alle moeiten en zorgen beloond geweest, want dit mocht men beschouwen als het enige afdoende middel om het zedelijk verval te herstellen. Het is immers een vaste regel voor iedere gemeenschap, dat de leden ervan zó zijn als men ze vormt.” Zie P. Sforza Pallavicino, Istoria del Concilio.di Trento, uitg. van A. M. Zaccaria, t. IV, Roma 1833, p. 344

Welke hoge verwachtingen de kerkelijke overheid van de oprichting van de seminaries had voor de vernieuwing van de Kerk en voor een heiliger leven van de priesters, blijkt uit de onvermoeide ijver, waarmee men reeds aanstonds na het concilie, ondanks allerlei hinderpalen trachtte de voorschriften van het decreet uit te voeren. Een van de eersten, die hier het voorbeeld gaf, was onze voorganger Pius IV z.g. door de opening van een seminarie voor zijn bisdom Rome op 1 febr. 1565. Hierin was zijn neef, de H. Carolus Borromeus, hem reeds voorgegaan door de stichting van een seminarie te Milaan in 1564. Dit geldt ook, in meer bescheiden vorm, voor de bisschoppen van Rieti, Larino, Camerino en Montepulciano. Daarna hebben andere bisschoppen met het oog op de hervorming van hun diocees seminaries opgericht, bijgestaan door een groot aantal vooraanstaande mannen, wie het welzijn van de Kerk zeer ter harte ging. Onder hen noemen wij voor Frankrijk kardinaal Petrus de Bérulle, Adrianus Bourdoise, Sint-Vincentius a Paulo en de leden van zijn Congregatie van de Missie; verder de H. Joannes Eudes en Joannes Jacobus Olier met zijn Societeit van St. Sulpice. In Italië is het vooral de verdienste geweest van de H. Gregorius Barbarigo, dat hij op het eind van de zeventiende eeuw zijn voortdurende en onvermoeide zorgen heeft gewijd aan de reorganisatie van de seminaries van Bergamo en Padua volgens de voorschriften van het concilie van Trente en naar het voorbeeld van de H. Carolus Borromeus, waarbij hij echter tevens rekening hield met de geestelijke en culturele behoeften van zijn tijd. Het voorbeeld, door deze ijverige herder gegeven aan de andere bisschoppen van Italië heeft nog volledig zijn waarde voor onze tijd, omdat hij het onderhouden van de traditionele normen wist te verenigen met nieuwe initiatieven, zoals de verplichte studie van de oosterse talen. Hij zag hierin een belangrijk middel om de werken van de oosterse Vaders en kerkelijke schrijvers beter te leren kennen en zó geleidelijk te komen tot een hereniging van de afgescheiden oosterse christengemeenschappen met de katholieke Kerk. Onze voorganger Johannes XXIII z.g. heeft in zijn homilie bij gelegenheid van de heiligverklaring van Gregorius Barbarigo gewezen op de verdiensten van deze grote bisschop van Padua. Zie Z. Paus Johannes XXIII, A.A.S. 52 (1960) 458-459)
Met het volste recht kan men dus zeggen, dat uit dit decreet van het Concilie van Trente, als uit een zaad op de rijke akker van de Kerk, de bloemen zijn voortgekomen van seminaries en colleges met een speciaal doel. Hiertoe behoren het college van de Propaganda Fide te Rome en het college van de buitenlandse missies te Parijs. Verder colleges voor verschillende landen, opgericht in Rome, in Spanje of in Vlaanderen. Men kan dan ook al de seminaries, die als een heilig cenakel in de gehele Kerk bestaan, vergelijken met de boom, waarover de parabel van het Evangelie spreekt, die, gegroeid uit een onbeduidend zaadje, zó hoog is opgeschoten en zich zó wonderbaar heeft verbreit, dat hij in zijn takken de ontelbare vogels van de hemel als zijn gasten kan opnemen. Vgl. Mt. 13, 31-32
Wij moeten dus God onze hoogste dank brengen, dat in de volgende eeuwen, ondanks het feit, dat zich in vele landen theorieën en praktijken verbreidden, die in strijd waren met de leer en de heilzame zending van de Kerk, toch het aantal van nieuwe seminaries steeds is gegroeid. En dit niet alleen in Europa, maar ook in de beide Amerika’s en in de missielanden werden er, zodra het katholieke geloof er wortel had geschoten, seminaries opgericht. De apostolische Stoel heeft steeds met de grootste ijver richtlijnen uitgevaardigd omtrent de seminaries overeenkomstig de geestelijke en culturele behoeften van tijd en plaats. Nu wij dit punt, dat veel wijsheid vraagt, aanraken, een punt, dat de Heilige Geest, de goddelijke bewerker van alle heilzame conciliebesluiten, op de eerste plaats aan de opperherder van de Kerk heeft toevertrouwd Vgl. Hand. 15, 28 , voelen wij ons gedrongen, de uitstekende verdiensten op dit gebied te prijzen van onze voorgangers, vooral van Gregorius XIII, Sixtus V, Clemens VIII, Urbanus VIII, Innocentius XI, Innocentius XIII, Benedictus XIII, Benedictus XIV, Clemens XIII, Pius VI, Gregorius XVI, Pius IX, Leo XIII, de H. Pius X, Benedictus XV, Pius XI Pius XII en Johannes XXIII.

Document

Naam: SUMMI DEI VERBUM
Bij het 4e eeuwfeest van de oprichting van seminaries door het Concilie van Trente
Soort: H. Paus Paulus VI - Apostolische Brief
Auteur: H. Paus Paulus VI
Datum: 4 november 1963
Copyrights: © 1965, Ecclesia Docens 0712, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum, pag. 9-38
Vert.: Dr. M.H. Mulders C.ss.R., Dr. J. Kahmann C.s.R.
Bewerkt: 4 mei 2020

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test