
Paus Benedictus XVI - 17 mei 2006
Dierbare broeders en zusters
in de nieuwe reeks van catechesen hebben we allereerst geprobeerd beter te begrijpen wat de Kerk is, wat de idee is van de Heer over dit nieuwe gezin van Hem. Vervolgens hebben we gezegd dat de Kerk uit personen bestaat, en hebben we gezien dat de Heer deze nieuwe werkelijkheid, de Kerk, heeft toevertrouwd aan de twaalf Apostelen. Nu willen we hen één voor één bezien, om in de personen te begrijpen wat leven als Kerk, wat Jezus volgen wil zeggen. Beginnen we met de heilige Petrus.
Als zoon van Johannes Vgl. Joh. 1, 42 , of, in de Aramese vorm, bar-Jona, zoon van Jona Vgl. Mt. 16, 17 , was Simon uit Betsaïda Vgl. Joh. 1, 44 , een stadje ten oosten van het meer van Galilea, waar ook Filippus vandaan kwam, en uiteraard ook Andreas, de broer van Simon. Zijn spraak verraadde het Galilese accent. Ook hij was, net als zijn broer, visser: samen met het gezin van Zebedeüs, de vader van Jacobus en Johannes, voerde hij een kleine vishandel aan het meer van Gennésaret Vgl. Lc. 5, 10 . Hij moet dus een zeker gemak in zaken hebben gehad en was bovendien bezield met een oprechte godsdienstige belangstelling, een verlangen naar God - hij verlangde dat God in de wereld tussenbeide zou komen - een verlangen dat hem ertoe aanzette om zich samen met zijn broer tot in Judea te begeven om de prediking te volgen van Johannes de Doper (Joh. 1, 35-42).
De Evangelies berichten ons dat Petrus tot de eerste vier leerlingen van de Nazarener behoort Vgl. Lc. 5, 1-11 , waarbij zich nog een vijfde voegt, volgens de gewoonte van iedere Rabbi om vijf leerlingen te hebben Vgl. Lc. 5, 27. roeping van Levi . Wanneer Jezus over zal gaan van vijf naar twaalf leerlingen, zal het nieuwe van zijn zending duidelijk zijn: Hij is niet een van de vele rabbi’s, maar is gekomen om het eschatologische Israël bijeen te brengen, gesymboliseerd door het getal twaalf, wat het aantal is van de stammen van Israël.
Het vertrekpunt is de roeping door Jezus. Het gebeurt op een dag als andere, terwijl Petrus bezig is met zijn werk als visser. Jezus bevindt zich bij het meer van Gennésaret, en de menigte dringt op Hem aan, om Hem te horen. Het aantal toehoorders schept een zeker ongemak. De Meester ziet twee boten voor anker liggen aan de oever; de vissers zijn er uit gegaan en spoelen de netten. Hij vraagt aan boord te mogen stappen, in die van Simon, en vraagt hem een eindje van wal te steken. Gezeten op deze geïmproviseerde kathedra of leerstoel, begint Hij de menigte vanuit de boot te onderrichten Vgl. Lc. 5, 1-3 . Zo wordt de boot van Petrus de leerstoel van Jezus.
Wanneer Hij klaar is met spreken, zegt Hij tegen Simon: “Vaar nu naar het diepe en gooi de netten uit voor de vangst”. Simon antwoordt: “Meester de hele nacht hebben we gezwoegd zonder iets te vangen; maar op uw woord zal ik de netten uitgooien” (Lc. 5, 4-5). Nu was Jezus een timmerman en geen expert op het gebied van het vissen. Toch vertrouwt Simon deze Rabbi die hem geen antwoorden geeft, maar die hem oproept vertrouwen te hebben. Zijn reactie op de wonderbare vangst is er een van verbazing en ontzetting: “Heer, ga weg van mij, want ik ben een zondig mens” (Lc. 5, 8). Petrus kon zich toen nog niet voorstellen dat hij op een dag in Rome zou aankomen en er “visser van mensen” zou zijn voor de Heer. Hij neemt deze verrassende roeping aan, om zich te laten betrekken bij dit grote avontuur: hij is edelmoedig, erkent zijn beperkingen maar gelooft in Hem die hem roept en volgt de droom van zijn hart. Hij zegt ‘ja’, een moedig en edelmoedig ‘ja’, en wordt leerling van Jezus.
Toch had Petrus nog niet de diepe inhoud begrepen van de messiaanse zending van Jezus, de nieuwe inhoud van dit woord Messias. Dat bewijst hij even later wanneer hij laat merken dat de Messias die hij in zijn dromen bezig is te volgen, wel heel erg verschilt van het ware plan van God. Geconfronteerd met de aankondiging van het lijden, neemt hij daar aanstoot aan en protesteert, en roept daarmee de heftige reactie van Jezus op Vgl. Mc. 8, 32-33 . Petrus wil een Messias die een “goddelijke mens” is, die de verwachting van de mensen vervult door aan allen zijn macht op te leggen: dat is ook ons verlangen dat de Heer zijn macht oplegt en de wereld terstond verandert; maar Jezus toont zich als de “menselijke God”, de dienstknecht van God, die de verwachtingen van de menigte in de war brengt doordat hij een weg van nederigheid en lijden kiest.
Dat is het grote alternatief dat ook wij steeds weer opnieuw moeten leren: de voorkeur geven aan de eigen verwachtingen en Jezus afwijzen, of Jezus aanvaarden in de waarheid van zijn zending en de al te menselijke verwachtingen opzij zetten. Petrus, zo impulsief als hij is, aarzelt niet om Jezus terzijde te nemen en Hem terecht te wijzen. Het antwoord van Jezus doet al zijn valse verwachtingen ineenstorten, terwijl Hij hem oproept tot bekering en navolging: “Terug, achter mij, satan. Want jij laat je leiden door menselijke overwegingen, en niet door wat God wil” (Mc. 8, 33). Niet jij moet Mij de weg wijzen. Ik kies mijn weg en jij, neem jij je plaats weer in achter Mij.
Mij lijkt dat deze verschillende bekeringen van de heilige Petrus en heel zijn gestalte voor ons een grote troost zijn en een belangrijk onderricht. Ook wij verlangen naar God, ook wij willen edelmoedig zijn, maar ook wij koesteren de verwachting dat God zich sterk toont in deze wereld en deze meteen omvormt naar onze ideeën, volgens wat wij als nodig zien. Maar God kiest een andere weg. God kiest de weg van de omvorming van de harten in het lijden en in de nederigheid. Wij van onze kant moeten ons net als Petrus steeds opnieuw bekeren. Wij moeten Jezus volgen en Hem niet voor zijn: Hij is het, die ons de weg toont. Zo bezien zegt Petrus tegen ons: Jij denkt het recept te hebben en het christendom te moeten hervormen, maar het is de Heer die de weg kent. Het is de Heer die tegen mij en tegen jou zegt: Volg Mij! Wij moeten de moed hebben, en de nederigheid, om Jezus te volgen, omdat Hij het Leven, de Waarheid en de Weg is.