
H. Paus Johannes Paulus II - 14 september 1998
Het was om haar onmisbare en edele bijdrage dat de wijsbegeerte vanaf de patristische periode ancilla theologiae genoemd werd. Deze titel bedoelde niet een slaafse onderwerping van de filosofie aan te geven of een puur functionele rol ten opzichte van de theologie. Hij werd eerder gebruikt in de zin waarmee Aristoteles over de experimentele wetenschappen had gesproken als "dienaressen" van de "prima philosophia". De term kan tegenwoordig bezwaarlijk gebruikt worden, gegeven het beginsel van de autonomie waarnaar we verwezen hebben, maar hij heeft door de geschiedenis heen de noodzaak laten zien van de verbinding tussen de twee wetenschappen en de onmogelijkheid van hun scheiding.
Zouden theologen de hulp van de wijsbegeerte weigeren, dan zouden ze het risico lopen, onbewust filosofie te bedrijven en zich op te sluiten in denkstructuren die ongeschikt zijn voor het begrijpen van het geloof. Als de filosoof van zijn kant elk contact met de theologie zou uitsluiten dan zou hij verplicht zijn zelfstandig de inhoud van het geloof meester te worden, zoals dat bij enkele moderne filosofen het geval is. Zowel in het ene als in het andere geval zou het gevaar van een vernietiging van de grondbeginselen van de autonomie zich voordoen, die elke wetenschap terecht gegarandeerd wil zien.
Wanneer de filosofie deze positie inneemt komt zij, net als de theologie, meer rechtstreeks onder het leergezag en zijn toetsing, vanwege de implicaties die zij heeft voor het begrip van de openbaring, zoals ik al heb uitgelegd. Want uit de geloofswaarheden komen bepaalde postulaten voort, die de wijsbegeerte moet respecteren zodra zij met de theologie in verbinding treedt.