15 augustus 1997
"Het geloofsgoed" ('depositum fidei') Vgl. 1 Tim. 6, 20 Vgl. 2 Tim. 1, 12-14 , die vervat ligt in de heilige Overlevering en de heilige Schrift, is door de apostelen aan de Kerk in haar totaliteit toevertrouwd. "Door aan deze geloofsschat vast te houden volhardt het hele heilige volk, verenigd met zijn herders, voortdurend in de leer van de apostelen en in het gemeenschappelijk leven, in het breken van het brood en het gebed, zodat er tussen bisschoppen en gelovigen een uitzonderlijke eensgezindheid ontstaat in het behouden, beleven en belijden van het overgeleverde geloof". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 10
"De taak om op authentieke wijze het geschreven of overgeleverde woord van God te verklaren is alleen aan het levend leergezag van de Kerk toevertrouwd", d.w.z. aan de bisschoppen in gemeenschap met de opvolger van Petrus, de bisschop van Rome; "het oefent zijn gezag uit in de naam van Jezus Christus". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 10. vert. uit Lat.
Door de bijstand van de heilige Geest kan het verstaan van zowel de werkelijkheden als van de woorden van de geloofsoverlevering, groeien in het leven van de kerk: