De mens is van nature en door roeping een godsdienstig wezen. Omdat de mens van God komt en naar God gaat, heeft hij alleen maar een volledig menselijk leven, als hij zijn band met God vrijelijk beleeft.
De mens is gemaakt om in gemeenschap met God te leven, in wie hij zijn geluk vindt: "Wanneer ik met mijn gehele wezen met U verenigd zal zijn, zal er voor mij geen verdriet en moeite meer zijn en geheel van U vervuld, zal mijn leven waarachtig leven zijn".H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 10,28,39, vert. uit Lat.
Wanneer de mens naar de boodschap van de schepselen en de stem van zijn geweten luistert, dan kan hij komen tot de zekerheid van het bestaan van God, oorzaak en einde van alles.
Wij kunnen God werkelijk benoemen door uit te gaan van de menigvuldige volmaaktheden van de schepselen, gelijkenissen van de oneindig volmaakte God, zelfs als onze beperkte taal het mysterie ervan niet volledig tot uitdrukking kan brengen.