15 augustus 1997
CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK | |||
► | HET CHRISTELIJK GEBED | ||
► | HET GEBED VAN DE HEER: HET "ONZE VADER" | ||
► | De zeven beden |
De Geest van kindschap heeft ons eerst in de tegenwoordigheid van God onze Vader gebracht om Hem te aanbidden, lief te hebben en te zegenen. Vervolgens laat deze Geest uit onze harten zeven beden opstijgen, zeven lofprijzingen. Bij de eerste drie, die veeleer theologaal van aard zijn, richten wij ons op de heerlijkheid van de Vader; de vier laatste zijn als het ware wegen tot Hem en daarin vertrouwen wij onze ellende aan zijn genade toe. "De ene afgrond roept de andere" (Ps. 42, 8).
De eerste reeks brengt ons tot Hem, omwille van Hemzelf: uw naam, uw rijk, uw wil! Het is eigen aan de liefde om eerst te denken aan wie wij liefhebben. In elk van deze drie beden gebruiken wij niet het woord "ons", maar worden wij gegrepen door "het vurige verlangen", ja zelfs door "de angst" van de welbeminde Zoon, waar het gaat om de heerlijkheid van zijn Vader. Vgl. Lc. 22, 14 Vgl. Lc. 12, 50 "Worde geheiligd (...) Kome (...) Geschiede (...)": deze drie smeekbeden worden al verhoord in het offer van Christus, de Heiland, maar van nu af worden ze ook vol verwachting gericht op hun uiteindelijke voltooiing, voor zover God nog niet alles in allen is. Vgl. 1 Kor. 15, 28