15 augustus 1997
De mens is op zoek naar God. Door de schepping roept God elk wezen vanuit het niets tot het bestaan. "Gekroond met luister en met eer" (Ps. 8, 6), is de mens, na de engelen, in staat om in te zien "hoe ontzagwekkend, Heer, uw naam op aarde is" (Ps. 8, 2). Zelfs nadat de mens de gelijkenis met God door zijn zonde heeft verloren, blijft de mens het evenbeeld van zijn Schepper. Hij behoudt het verlangen naar Hem die hem tot het bestaan roept. Alle godsdiensten getuigen van deze wezenlijke zoektocht van de mensen. Vgl. Hand. 17, 27
God roept als eerste de mens. Of de mens nu zijn Schepper vergeet of zich ver van zijn gezicht verborgen houdt, of hij nu zijn afgodsbeelden naloopt of de godheid ervan beschuldigt hem te hebben verlaten: de levende en ware God roept elke persoon onvermoeibaar op tot de mysterievolle ontmoeting die bestaat in het gebed. Deze liefdevolle toenadering van de trouwe God komt in het gebed altijd het eerst, de toenadering van de mens is altijd een antwoord daarop. Naarmate God zich openbaart en Hij de mens aan zichzelf openbaart, manifesteert het gebed zich als een wederkerige oproep, een drama van verbondenheid. Door middel van woorden en handelingen schakelt dat drama het hart in. Het drama ontvouwt zich dwars door de hele heilsgeschiedenis heen.