CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
2 - De roeping tot kuisheid
Kuisheid betekent de geslaagde integratie van de seksualiteit in de persoonlijkheid en wijst daarmee op de innerlijke eenheid van de mens als lichamelijk en geestelijk wezen. In de seksualiteit komt tot uitdrukking dat de mens deel uitmaakt van de lichamelijke en biologische wereld; deze seksualiteit wordt echt persoonlijk en menswaardig beleefd, wanneer ze opgenomen wordt in de relatie tussen twee personen, in de volledige wederzijdse overgave van man en vrouw, onbeperkt van duur.
De deugd van kuisheid omvat dus zowel de gaafheid van de persoon als de volledigheid van de gave.
De gaafheid van de persoon
De kuise mens zorgt voor de integriteit van de levens- en de liefdeskrachten, die in hem aanwezig zijn. Deze integriteit staat borg voor de eenheid van de persoon en verzet zich tegen elk gedrag dat die eenheid aantast. Ze duldt geen dubbelzinnigheid, noch in de manier van leven noch in de wijze van spreken.
Vgl. Mt. 5, 37
Kuisheid veronderstelt een
leerproces van zelfbeheersing, dat bestaat in een opvoeding van de menselijke vrijheid. Het alternatief is duidelijk: ofwel beheerst de mens zijn hartstochten en bereikt vrede, ofwel laat hij zich erdoor beheersen en wordt ongelukkig.
Vgl. Sir. 1, 22
"De waardigheid van de mens vereist dat hij handelt in wel bewuste en vrije keuze, persoonlijk, namelijk van binnen uit bewogen en aangezet, en niet door een blinde innerlijke drift of door een louter uiterlijke dwang. Een dergelijke waardigheid verkrijgt de mens, wanneer hij zich vrijmaakt uit elke gevangenschap van de hartstochten, zijn einddoel nastreeft in een vrije keuze van het goede en zich verzekert van de juiste hulpmiddelen, daadwerkelijk en in naarstige toeleg."
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 17
Wie trouw wil blijven aan de beloften van zijn Doopsel en weerstand bieden aan de bekoringen, zal ervaar moeten zorgen de juiste
middelen aan te wenden: zelfkennis, beoefening van de ascese aangepast aan de concrete situaties, onderhouden van Gods geboden, beoefenen van de zedelijke deugden en trouw aan het gebed. "Door de onthouding worden wij namelijk bijeengebracht en teruggebracht naar het Ene, dat wij hebben verlaten om tot de vele dingen te vervallen".
H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 10,29 (vert. Wijdeveld)
De deugd van kuisheid behoort tot het domein van de kardinale deugd van
matigheid, die de zinnelijke hartstochten en strevingen van de mens van de rede wil doordringen.
Zelfbeheersing is een
zaak van lange adem. Men mag nooit denken dat men ze eens voor altijd verworven heeft. In elke levensfase zal men zich ervoor moeten inspannen.
Vgl. Tit. 2, 1-6
De vereiste inspanning kan intenser zijn in bepaalde perioden van het leven, wanneer bijvoorbeeld de persoonlijkheid gevormd wordt, in de kinderjaren en de jonge volwassenheid.
De kuisheid kent bepaalde
groeiwetten, die verlopen via fasen, waarin zij nog onvolmaakt is en maar al te vaak onderhevig aan zonde. "De deugdzame en kuise mens moet zichzelf, dag in dag uit, vormen door middel van talrijke, herhaalde en vrije keuzen. Zo leert hij het zedelijk goede kennen, beminnen en beoefenen volgens de verschillende fasen van een groeiproces".
H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de taken van het christelijk gezin in de wereld van deze tijd, Familiaris Consortio (22 nov 1981), 34
De kuisheid is een morele deugd. Maar het is ook een gave van God, een genade, een vrucht van geestelijke oefening. Vgl. Gal. 5, 22
De Heilige Geest geeft aan hen, die door het water van het doopsel herboren werden, de genade om de zuiverheid van Christus na te volgen. Vgl. 1 Joh. 3, 3
De volledigheid van de zelfgave
Liefde is het vormend beginsel van alle deugden. Onder haar invloed wordt de kuisheid als het ware de leerschool voor de zelfgave van de persoon. Zelfbeheersing is gericht op de gave van zichzelf. Wie de kuisheid beoefent, wordt daardoor voor zijn naaste een getuige van de trouw en de tederheid van God.
De deugd van kuisheid komt tot bloei in de
vriendschap. Zij wijst de leerling van Christus erop hoe men Hem kan volgen en navolgen, die ons tot zijn eigen vrienden heeft uitgekozen,
Vgl. Joh. 15, 15
zich totaal voor ons heeft gegeven en ons laat delen in zijn goddelijk leven. Kuisheid is belofte van onsterfelijkheid.
De kuisheid krijgt vooral gestalte in de vriendschap met de naaste, vriendschap die groeit tussen personen van hetzelfde of van verschillend geslacht, betekent een grote weldaad voor allen. Ze leidt tot de geestelijke gemeenschap.
De verschillende vormen van kuisheid
Elke gedoopte is geroepen tot kuisheid. De christen is "bekleed met Christus" (
Gal. 3, 27), het voorbeeld bij uitstek van kuisheid. Alle gelovigen zijn ertoe geroepen een leven te leiden in kuisheid, volgens hun persoonlijke levensstaat. Door het doopsel heeft de christen zich ertoe verplicht zijn gevoelsleven in kuisheid te leiden.
"De kuisheid tekent de personen volgens hun verschil in levensstaat: sommigen in maagdelijkheid of godgewijd celibaat, een uitmuntende wijze om zich gemakkelijker en met een onverdeeld hart aan God te geven; anderen in overeenstemming met de voor allen geldende bepalingen van de zedelijke wet ofwel in een gehuwd ofwel in een ongehuwd leven".
Congregatie voor de Geloofsleer, Over enkele vraagstukken van de seksuele ethiek, Persona humana (29 dec 1975), 11 Gehuwden zijn geroepen om de echtelijke kuisheid te beleven; de ongehuwden beoefenen de kuisheid in onthouding:
Er bestaan drie vormen van de deugd van kuisheid: de eerste is die van de echtgenoten, de tweede is die van het weduwschap, de derde die van de maagdelijkheid. Wij prijzen niet één van deze vormen met uitsluiting van de andere. Hierin ligt juist de rijkdom van de leefregels van de Kerk. H. Ambrosius van Milaan, De Vidius. 23: PL 153, 255A
Verloofden zijn ertoe geroepen de kuisheid in onthouding te beoefenen. Zij moeten deze proeftijd zien als een periode waarin ze leren voor elkaar respect op te brengen en elkaar trouw te blijven in de hoop dat ze elkaar van God zullen ontvangen. De uitingen van tederheid die specifiek zijn voor de huwelijksliefde, zullen ze bewaren voor de periode van het huwelijk. Zij zullen elkaar helpen om te groeien in kuisheid.
De zonden tegen de kuisheid
De onkuisheid is een ongeregelde begeerte of een ongeordend plezier in het geslachtelijk genot. Geslachtelijk genot is moreel ongeordend, wanneer men het los van de doeleinden van voortplanting en vereniging, omwille van zichzelf zoekt.
Onder
masturbatie verstaat men de vrijwillige prikkeling van de geslachtsorganen, met de bedoeling daardoor een seksueel genot te ervaren. "Zowel het kerkelijk leergezag als de morele zin van de gelovigen hebben in de lijn van een constante traditie zonder aarzelen bevestigd dat masturbatie een intrinsiek en ernstig ongeordende handeling is". "Helemaal afgezien van het motief is het opzettelijk gebruik van de geslachtelijke vermogens - buiten de gewone huwelijksrelaties om - in strijd met de finaliteit ervan". Het seksueel genot wordt dan nagestreefd buiten "de seksuele relatie, die door de morele orde vereist wordt; dit wil zeggen buiten een relatie die de volle betekenis van de wederzijdse gave en van de menselijke voortplanting realiseert in de context van een ware liefde".
Congregatie voor de Geloofsleer, Over enkele vraagstukken van de seksuele ethiek, Persona humana (29 dec 1975), 9
Om te komen tot een rechtvaardig oordeel over de morele verantwoordelijkheid van de betrokkenen en om de pastorale zorg te oriënteren, zal men rekening houden met de affectieve onvolwassenheid, de macht van gewoontes, de toestand van angst of andere psychische of sociale factoren die de morele schuld kunnen verminderen, of zelfs tot een minimum terugbrengen.
Onder
ontucht verstaat men de lichamelijke vereniging van een man en een vrouw die niet met elkaar gehuwd zijn. Ze is ernstig in strijd met de waarde van de persoon en met de menselijke seksualiteit, die van nature gericht is op het welzijn van de echtgenoten, op de voortplanting en de opvoeding van de kinderen. Het is bovendien een bron van zware ergernis wanneer daardoor jongeren meegetrokken worden in het verderf.
Pornografie houdt in dat seksuele handelingen, ofwel werkelijk ofwel voorgewend, aan de intimiteit van de partners aantrokken worden, om deze welbewust aan buitenstaanders te vertonen. Pornografie is een zonde tegen de kuisheid, omdat ze ingaat tegen de aard van de huwelijksdaad als intieme gave van de echtgenoten aan elkaar. De pornografie pleegt ernstig inbreuk op de waardigheid van degenen die er zich toe lenen (acteurs, handelaars, publiek), omdat de een voor de ander het voorwerp wordt van oppervlakkig genot en van ongeoorloofd winstbejag. Zij dompelt de betrokkenen in de illusie van een schijnwereld. Het is een zwaar kwaad. De burgerlijke overheid moet de productie en verspreiding van pornografisch materiaal verhinderen.
Prostitutie pleegt inbreuk op de waardigheid van de persoon die zich eraan overgeeft en daardoor gereduceerd wordt tot een lustobject. Wie ervoor betaalt, zondigt zwaar tegen zichzelf: hij schendt de kuisheid, waartoe zijn doopsel hem verplicht en bezoedelt zijn lichaam als tempel van de Heilige Geest. Vgl. 1 Kor. 6, 15-20
De prostitutie is werkelijk een sociale plaag. Zij betreft gewoonlijk vrouwen, maar het kunnen ook mannen, kinderen of jonge volwassenen zijn (in de laatste twee gevallen kamt er nog een zonde van ergernis bij). Ook al is het altijd zwaar zondig zich aan prostitutie over te leveren, toch kunnen armoede, chantage en sociale druk de toerekenbaarheid van de fout verminderen.
Verkrachting is met geweld inbreuk maken op de seksuele intimiteit van een persoon. Het is een aantasting van de rechtvaardigheid èn van de liefde. Verkrachting betekent een zeer ernstige aantasting van het recht van iedere mens op respect, vrijheid en fysieke en morele integriteit. Zij brengt ernstige schade teweeg, die het slachtoffer levenslang kan tekenen. Het is steeds een intrinsiek slechte daad. Nog ernstiger is de verkrachting die door ouders en verwanten (vgl. incest) of door opvoeders wordt bedreven tegenover de kinderen die hun zijn toevertrouwd.
Kuisheid en homoseksualiteit
Onder homoseksualiteit verstaat men de betrekkingen tussen mannen of tussen vrouwen die zich seksueel exclusief of overwegend aangetrokken voelen tot personen van hetzelfde geslacht. Homoseksualiteit kent, door de eeuwen heen en binnen de veelheid van culturen, verschillende verschijningsvormen. De psychische oorsprong is moeilijk op te helderen. Steunend op de Heilige Schrift, die deze betrekkingen voorstelt als een ernstige ontaarding, Vgl. Gen. 19, 1-29
Vgl. Rom. 1, 24-27
Vgl. 1 Kor. 6, 10
Vgl. 1 Tim. 1, 10
heeft de Overlevering steeds verklaard dat "homoseksuele daden intrinsiek ongeordend zijn". Congregatie voor de Geloofsleer, Over enkele vraagstukken van de seksuele ethiek, Persona humana (29 dec 1975), 8 Ze zijn in strijd met de natuurwet. Homoseksuele handelingen sluiten de seksualiteit af voor de gave van het leven. Ze komen niet voort uit een ware affectieve en seksuele complementariteit. Daarom kunnen ze in geen geval goedgekeurd worden.
Bij een niet gering aantal mannen en vrouwen is de homoseksuele neiging diepgeworteld. Deze objectief ongeordende neiging betekent voor de meesten van hen een beproeving. Men moet deze mensen met respect, begrip en fijngevoeligheid behandelen. Men moet iedere vorm van onrechtmatige discriminatie vermijden. Ook deze mensen zijn geroepen om in hun leven de wil van God te volbrengen en - als zij christen zijn - de problemen die zij als gevolg van hun instelling ondervinden, te verenigen met het kruisoffer van de Heer.
Homoseksuele mensen zijn tot kuisheid geroepen. Door de deugd van zelfbeheersing, die hen tot innerlijke vrijheid opvoedt, eventueel met steun van een belangeloze, vriendschappelijke begeleiding, door het gebed en de genade van de Sacramenten, kunnen en moeten zij geleidelijk en standvastig, voortgang boeken op de weg van de christelijke volmaaktheid.
© 1997, Libreria Editrice Vaticana
waarin verwerkt niet officiële aanpassing aan de "editio typica"