
15 augustus 1997
De ergernis krijgt wel een bijzonder zwaar gewicht op grond van het gezag van diegenen die ergernis veroorzaken of op grond van de kwetsbaarheid van diegenen die er het slachtoffer van zijn. De ergernis was voor de Heer aanleiding tot het uitspreken van een vervloeking: "Maar als iemand een van deze kleinen die in Mij geloven, aanstoot geeft, zou het beter voor hem zijn als men hem een molensteen om de hals hing en hem liet verdrinken in het diepste van de zee" (Mt. 18,6). Vgl. 1 Kor. 8,10-13 Er is sprake van zware ergernis, wanneer die veroorzaakt wordt door diegenen die, van nature of krachtens hun ambt, als taak hebben anderen te onderrichten en op te voeden. Jezus verwijt dit juist aan de Schriftgeleerden en de Farizeeën: Hij vergelijkt hen met wolven in schapenvacht. Vgl. Mt. 7,15
Ergernis kan ook ontstaan door wettelijke voorschriften of instellingen, door de mode of door de publieke opinie.
Zo maken zich schuldig aan ergernis diegenen die wetten uitvaardigen of sociale structuren invoeren die leiden tot zedelijke ontaarding, tot verval van het godsdienstige leven of tot "sociale omstandigheden die, al dan niet gewild, een christelijke levenshouding in overeenstemming met de geboden, uiterst moeilijk en praktisch onmogelijk maken". Paus Pius XII, Radiotoespraak, Op het Hoogfeest van Pinksteren ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van Rerum Novarum, La Solennità (1 juni 1941), 6. AAS 33 (1941) 197 Dit geldt eveneens voor leiders van ondernemingen die voorschriften uitvaardigen die aanzetten tot bedrog, voor meesters die hun kinderen "verbitteren" Vgl. Ef. 6,4 Vgl. Kol. 3,21 of voor hen die, door manipulatie van de publieke opinie, deze afkerig maakt van de morele waarden.
Wie de macht waarover hij beschikt, aanwendt om anderen tot kwaad aan te zetten, maakt zich schuldig aan ergernis en is dus verantwoordelijk voor het kwaad dat hij - rechtstreeks of onrechtstreeks - heeft bevorderd. "Dat er ergernissen komen is onvermijdelijk, maar wee de mens door wiens toedoen ze komen" (Lc. 17, 1).
De deugd van de matigheid zet ons ertoe aan om alle vormen van overdrijving te vermijden: misbruik van spijs en drank, alcohol, tabak en medicijnen. Wie in staat van dronkenschap of door een onbeheerste zucht naar snelheid de veiligheid van anderen en van zichzelf in gevaar brengt, zowel op de weg als op zee of in de lucht, laadt een zware schuld op zich.
Zowel het zuiver wetenschappelijk onderzoek als het toegepaste onderzoek vormen een belangrijke vertolking van het meesterschap van de mens over de schepping. Wetenschap en techniek zijn kostbare hulpmiddelen, wanneer ze ten dienste staan van de mens en wanneer ze de algehele ontwikkeling ten bate van allen bevorderen; maar op zichzelf kunnen ze noch de zin van het bestaan, noch de zin van de menselijke vooruitgang verklaren. Wetenschap en techniek zijn gericht op de mens; aan hem danken ze hun ontstaan en hun groei; juist in de menselijke persoon en in zijn morele waarden ligt dus de verwijzing naar hun finaliteit en het besef van hun grenzen.
Het is een illusie te eisen dat het wetenschappelijk onderzoek en de toepassing ervan moreel waardevrij zouden zijn. Toch kan men de criteria voor de oriëntatie van wetenschappelijk onderzoek niet afleiden uit een pure technische efficiëntie, noch uit het nut dat er voor sommigen uit kan voortvloeien ten koste van anderen, noch uit - wat nog erger zou zijn - de heersende ideologieën. Wetenschap en techniek vereisen, vanuit hun intrinsieke betekenis, de onvoorwaardelijke eerbiediging van de fundamentele principes van de zedenwet; ze moeten ten dienste staan van de menselijke persoon, van zijn onvervreemdbare rechten en tevens van zijn waarachtig en integraal welzijn in overeenstemming met Gods heilsplan en wil.
Orgaan transplantatie is in overeenstemming met de morele wet als de gevaren en de fysieke en psychologische risico's voor de donor in evenwicht zijn met het goed dat bij de ontvanger beoogd wordt. Orgaan-donatie na de dood is een nobele en verdienstelijke daad en dient te worden aangemoedigd als een uiting van onbaatzuchtige solidariteit. Het is moreel niet aanvaardbaar als de donor of zijn rechthebbenden niet hun uitdrukkelijke toestemming hebben gegeven. Bovendien is het moreel ontoelaatbaar om rechtstreeks een blijvende verminking of de dood van een mens te veroorzaken, zelfs al zou men daardoor het overlijden van anderen kunnen uitstellen.
Ontvoeringen en gijzeling zaaien terreur en door de dreiging die ze oproepen, oefenen ze een ondraaglijke druk uit op de slachtoffers. Van zedelijk standpunt uit zijn ze ongeoorloofd. Het terrorisme bedreigt, verwondt of doodt zonder onderscheid: het is ernstig in strijd met de rechtvaardigheid en de liefde. Foltering die fysiek of moreel geweld aanwendt om bekentenissen af te dwingen, schuldigen te straffen, tegenstanders schrik in te boezemen of haatgevoelens te bevredigen, is in strijd met de eerbied voor de persoon en de menselijke waardigheid. Behalve bij medische indicatie van strikt therapeutische aard zijn direct opzettelijke amputatie, verminking of sterilisatie , toegepast op onschuldige personen, in strijd met de zedenwet. Vgl. Paus Pius XI, Encycliek, Over het Christelijk huwelijk, met inachtneming der in gezin en maatschappij heersende toestanden, noden, dwalingen en misbruiken, Casti Connubii (31 dec 1930), 80-83. DS 3722
In vroeger tijden werden vrij algemeen door de wettelijke overheid wreedaardige praktijken toegepast om de wet en de orde te handhaven, vaak zonder protest van de herders van de kerk. Deze hebben voor hun eigen rechtbanken de voorschriften van het Romeins recht inzake foltering overgenomen. Afgezien van deze betreurenswaardige feiten, heeft de kerk echter steeds de plicht van mildheid en barmhartigheid voorgehouden; aan de clerus legde ze het verbod op om bloed te vergieten. In meer recente tijden is het duidelijk geworden dat deze wreedaardige praktijken niet nodig waren voor de openbare orde en ook niet in overeenstemming waren met de legitieme rechten van de menselijke persoon. Integendeel, deze praktijken leiden tot de ergste vormen van ontaarding. Men moet zich inspannen om ze af te schaffen. Voor de slachtoffers en hun beulen moet men bidden.
Aan de stervenden moet men aandacht en zorg besteden om ze te helpen hun laatste ogenblikken in waardigheid en vrede door te brengen. De gebeden van mensen die hun dierbaar zijn, helpen hen daarbij. Dezen moeten ervoor zorgen dat de zieken op gepaste tijd de sacramenten kunnen ontvangen die hen op de ontmoeting met de levende God voorbereiden.
Het lichaam van de overledene moet men met respect en liefde behandelen van uit het geloof in en de hoop op de verrijzenis. De doden begraven is een werk van lichamelijke barmhartigheid; Vgl. Tobit 1,16-18 het is een eerbewijs aan de kinderen Gods, tempels van de heilige Geest.
Autopsie of lijkschouwing kan moreel gerechtvaardigd zijn om wettelijke redenen of voor wetenschappelijk onderzoek. Het afstaan van organen na de dood is toegestaan en kan zelfs verdienstelijk zijn.
De kerk laat ook crematie toe, als hierbij niet het geloof in de verrijzenis in het geding komt. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1176. § 3