Voor zover het atheïsme het bestaan van God verwerpt of afwijst, is het een zonde tegen de deugd van godsvrucht. Vgl. Rom. 1, 18 De toerekenbaarheid van deze fout kan sterk verminderd worden omwille van de intenties en de omstandigheden. In het ontstaan en de verspreiding van het atheïsme "kunnen de gelovigen een niet gering aandeel hebben in zoverre men van hen moet zeggen, dat zij door het verwaarlozen van de geloofsopvoeding, hetzij door misleidende uiteenzettingen van de leer, hetzij zelfs door een gebrekkig godsdienstig, moreel en sociaal leven, het ware gezicht van God en de godsdienst veeleer verhullen dan onthullen". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 19. § 3
Men treft het agnosticisme in velerlei vormen aan. In bepaalde gevallen weigert de agnosticus God te loochenen; hij neemt integendeel het bestaan aan van een transcendent wezen, dat zich echter niet zou kunnen openbaren en waarover dus niemand iets zou weten te zeggen. In andere gevallen wil de agnosticus zich niet uitspreken over het al of niet bestaan van God; het is immers onmogelijk, zo zegt hij, dit bestaan te bewijzen en zelfs het te bevestigen of te ontkennen.
In het agnosticisme is soms een verlangen aanwezig om God te ontdekken, maar het kan ook het teken zijn van onverschilligheid, van een vlucht voor de laatste vraag van het menselijk bestaan en van een gemakzuchtig moreel bewustzijn. Het agnosticisme komt al te vaak neer op een praktisch atheïsme.