• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Het eerste gebod verbiedt andere goden te eren dan de enige Heer, die zich aan zijn volk geopenbaard heeft. Het verbiedt het bijgeloof en de ongodsdienstigheid. Het bijgeloof is in zekere zin een ontaarde overdrijving van de godsvrucht; de ongodsdienstigheid is een ondeugd, tegengesteld aan de deugd van godsdienstigheid, door de afwezigheid ervan.
Het bijgeloof
Het bijgeloof is een ontsporing van het godsdienstig gevoel en van de daarmee gepaard gaande praktijken. Het kan ook de eredienst aantasten die wij aan de ware God bewijzen, wanneer men bij voorbeeld een, om zo te zeggen, magisch belang gaat toekennen aan bepaalde praktijken die op zichzelf toelaatbaar of noodzakelijk zijn. Wanneer men aan de louter materiële elementen van gebeden of sacramentele tekens een werkdadigheid gaat toeschrijven, los van de innerlijke gesteltenis die hierbij vereist is, vervalt men in bijgeloof. Vgl. Mt. 23, 16-22
De afgodendienst

Het eerste gebod veroordeelt het polytheïsme of veelgodendom . Het vraagt van de mens in geen andere goden te geloven dan in God, geen andere godheden te vereren dan de enige God. De Schrift herinnert voortdurend aan het verwerpen "van afgodsbeelden van zilver en goud, door mensenhanden vervaardigd" die "een mond hebben maar niet spreken, ogen hebben en niet zien"... Deze bedrieglijke beelden misleiden de mens: "al even onnozel is hij die ze maakt en die nu vertrouwt op hun macht" (Ps. 115, 4-5.8). Vgl. Bar. 6 God daarentegen is de "levende God" (Joz. 3, 10) (Ps. 42, 3) enz., die leven geeft en die in de geschiedenis optreedt

Met afgoderij worden niet enkel de verkeerde erediensten van het heidendom bedoeld. Afgoderij blijft een bestendige bekoring tegen het geloof. Zij bestaat erin te vergoddelijken wat geen God is. Er is sprake van afgodendienst, zodra de mens een schepsel vereert in plaats van God; het kunnen goden zijn of demonen (zoals b.v. in het satanisme) of macht, genot, ras, voorouders, de staat, het geld, enz. "Gij kunt niet God dienen én de Mammon" zegt Jezus (Mt. 6, 24). Talloze martelaren zijn gestorven, omdat zij weigerden "het Beest" Vgl. Openb. 13-14 te aanbidden of zelfs de eredienst ervan voor te wenden. De afgodendienst verwerpt de unieke heerschappij van God; ze is dus onverenigbaar met de gemeenschap met God. Vgl. Gal. 5, 20 Vgl. Ef. 5, 5

Het leven van de mens vindt zijn eenheid in de aanbidding van de Enige. Het gebod om de enige Heer te aanbidden, brengt eenvoud in het mensenleven en redt het van een oneindige versnippering. De afgodendienst is een ontaarding van de godsdienstzin die de mens is aangeboren. Afgodendienaar is hij, "die aan wat dan ook, in plaats van aan God, het onverwoestbare begrip 'God' toekent".Origenes van Alexandrië, Contra Celsum. 2,40
Waarzeggerij en magie
God kan de toekomst aan zijn profeten of aan andere heiligen openbaren. De juiste christelijke houding tegenover de toekomst houdt niettemin in dat men volledig vertrouwt op de goddelijke voorzienigheid en elke ongezonde nieuwsgierigheid laat varen. Onvoorzichtigheid kan in dit opzicht een gebrek aan verantwoordelijkheidszin betekenen.
Men moet alle vormen van waarzeggerij verwerpen: een beroep doen op de Satan of op demonen, het oproepen van geesten van overledenen of andere praktijken, waarvan ten onrechte wordt aangenomen dat zij de toekomst "ontsluieren". Vgl. Dt. 18, 10 Vgl. Jer. 29, 8 Het raadplegen van horoscopen, de astrologie, het handlezen, het verklaren van voortekens en van aanwijzingen van het lot, de fenomenen van helderziendheid, het gebruiken van mediums verraden alle het verlangen, macht te krijgen over de tijd, de geschiedenis en uiteindelijk over de mensen en eveneens een verlangen verborgen machten voor zich te winnen. Dit alles is in strijd met de eerbied en het respect, vermengd met liefdevolle vrees, die wij aan God alleen verschuldigd zijn.
Alle praktijken van magie of toverij, waardoor men ernaar streeft de occulte krachten te beheersen om ze aan zich dienstbaar te maken en een bovennatuurlijke macht te verkrijgen over zijn naaste -zelfs al was het om diens gezondheid te redden- zijn ernstig in strijd met de deugd van godsvrucht. Deze praktijken zijn nog meer te veroordelen, wanneer ze vergezeld gaan van de bedoeling schade te berokkenen aan de medemens of wanneer zij een beroep doen op de tussenkomst van boze geesten. Ook het dragen van amuletten is af te keuren. Het spiritisme gaat vaak vergezeld van waarzeggerij of magie. Daarom waarschuwt de kerk de gelovigen om zich ervan te onthouden. Het gebruik van zogenaamde traditionele medicijnen wettigt noch het aanroepen van boze geesten noch het misbruiken van de lichtgelovigheid van sommige mensen.
De ongodsdienstigheid
Het eerste gebod van God keurt de belangrijkste zonden van goddeloosheid af: het uitdagen van God in woorden of werken, de heiligschennis en de simonie.
God uitdagen houdt in: door woorden of daden, de goedheid van God of zijn almacht op de proef stellen. Zo wil de Satan Jezus ertoe verleiden dat Hij zich van de tempel naar beneden zou werpen en door deze daad God zou verplichten om in te grijpen Vgl. Lc. 4, 9 Jezus plaatst daar het woord van God tegenover: "Gij zult de Heer uw God niet tarten" (Dt. 6, 16). De uitdaging die in deze bekoring verborgen is, tast het respect en het vertrouwen aan, dat wij aan onze Schepper en Heer verschuldigd zijn. Dit houdt steeds een twijfelen in aan Gods liefde, zijn voorzienigheid en zijn macht. Vgl. 1 Kor. 10, 9 Vgl. Ex. 17, 2-7 Vgl. Ps. 95, 9
Van heiligschennis spreekt men, wanneer iemand de sacramenten of andere liturgische handelingen, personen, voorwerpen of plaatsen, die aan God zijn toegewijd, ontwijdt of onwaardig behandelt. De heiligschennis is een zware zonde, vooral wanneer ze begaan wordt tegen de Eucharistie, omdat in dit Sacrament het lichaam zelf van Christus substantieel voor ons aanwezig is. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1367.1376
Simonie kan men omschrijven als het kopen of verkopen van geestelijke goederen. Simon, de tovenaar, wilde de geestelijke macht kopen, die hij bij het optreden van de apostelen had vastgesteld; Petrus gaf hem ten antwoord: "Wees ten ondergang gedoemd, jij met je geld, omdat je gemeend hebt de gave Gods voor geld te kunnen krijgen" (Hand. 8, 20). Zo sloot Petrus zich aan bij Jezus' uitspraak: "Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven" (Mt. 10, 8). Vgl. Jes. 55, 1. reeds hier Het is onmogelijk zich geestelijke goederen toe te eigenen en zo op te treden als ware men meester of bezitter ervan, aangezien zij hun oorsprong hebben in God. Men kan ze slechts om niet van Hem verkrijgen.
"Buiten de bijdragen die door de bevoegde overheid zijn vastgesteld, mag de bedienaar niets vragen voor de toediening van de sacramenten, waarbij steeds veilig gesteld moet worden dat behoeftigen niet van de hulp van de sacramenten verstoken blijven om reden van hun armoede". Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 848 De bevoegde overheid bepaalt de "bijdragen" krachtens het principe dat het gelovige volk moet bijdragen in het onderhoud van de kerkelijke bedienaars. "De arbeider is zijn onderhoud waard" (Mt. 10, 10). Vgl. Lc. 10, 7 Vgl. 1 Kor. 9, 5-18 Vgl. 1 Tim. 5, 17-18
Het atheïsme
"Velen van onze tijdgenoten zien de intieme levensverbondenheid van God met de mens helemaal niet in of verwerpen deze expliciet. Daarom dient het atheïsme gerekend te worden tot de meest ernstige problemen van deze tijd". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 19. § 1
Onder de naam atheïsme treffen wij heel verschillende fenomenen aan. Een veel voorkomende vorm is het praktisch materialisme dat zijn behoeften en ambities beperkt tot het "hier en nu". Het atheïstisch humanisme denkt ten onrechte dat de mens "zichzelf tot doel is en de enige ontwerper en uitvoerder van zijn geschiedenis". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 20. § 1 Een andere vorm van hedendaags atheïsme verwacht de bevrijding van de mens van een economische en sociale bevrijding; "men is dan van mening dat de godsdienst van nature deze bevrijding in de weg staat, voor zover hij de mens, door zijn hoop op een toekomstig en bedrieglijk leven te richten, juist van de uitbouw van de aardse woonstede af zou schrikken". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 20. § 2
Voor zover het atheïsme het bestaan van God verwerpt of afwijst, is het een zonde tegen de deugd van godsvrucht. Vgl. Rom. 1, 18 De toerekenbaarheid van deze fout kan sterk verminderd worden omwille van de intenties en de omstandigheden. In het ontstaan en de verspreiding van het atheïsme "kunnen de gelovigen een niet gering aandeel hebben in zoverre men van hen moet zeggen, dat zij door het verwaarlozen van de geloofsopvoeding, hetzij door misleidende uiteenzettingen van de leer, hetzij zelfs door een gebrekkig godsdienstig, moreel en sociaal leven, het ware gezicht van God en de godsdienst veeleer verhullen dan onthullen". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 19. § 3
Vaak steunt het atheïsme op een valse opvatting van de menselijke autonomie, die men zover doorvoert dat men elke vorm van afhankelijkheid van God afwijst. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 20. § 1 Toch "is de kennis van God op geen enkele wijze in tegenspraak met de waardigheid van de mens, daar een dergelijke waardigheid juist in God haar fundament en voltooiing heeft". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 21. § 3 De Kerk weet "dat haar boodschap overeenstemt met de meest verborgen verlangens van het menselijk hart". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 21. § 7
Het agnosticisme
Men treft het agnosticisme in velerlei vormen aan. In bepaalde gevallen weigert de agnosticus God te loochenen; hij neemt integendeel het bestaan aan van een transcendent wezen, dat zich echter niet zou kunnen openbaren en waarover dus niemand iets zou weten te zeggen. In andere gevallen wil de agnosticus zich niet uitspreken over het al of niet bestaan van God; het is immers onmogelijk, zo zegt hij, dit bestaan te bewijzen en zelfs het te bevestigen of te ontkennen.
In het agnosticisme is soms een verlangen aanwezig om God te ontdekken, maar het kan ook het teken zijn van onverschilligheid, van een vlucht voor de laatste vraag van het menselijk bestaan en van een gemakzuchtig moreel bewustzijn. Het agnosticisme komt al te vaak neer op een praktisch atheïsme.

Document

Naam: CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
Soort: Catechismus-Compendium
Datum: 15 augustus 1997
Copyrights: © 1997, Libreria Editrice Vaticana
waarin verwerkt niet officiële aanpassing aan de "editio typica"
Bewerkt: 15 december 2021

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
Trefwoordenlijst voor dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test