15 augustus 1997
De menselijke deugden hebben hun wortels in de goddelijke deugden die de menselijke vermogens geschikt maken voor de deelname aan de goddelijke natuur. Vgl. 2 Pt. 1, 4 Want de goddelijke deugden verwijzen rechtstreeks naar God. Ze stellen de Christenen in staat om in verbondenheid met de heilige Drie-eenheid te leven. Ze hebben de ene en drie-ene God als oorsprong, motief en einddoel.
De goddelijke deugden funderen, bezielen en kenmerken het morele handelen van de Christen. Ze vervolmaken alle morele deugden en brengen die tot leven. Ze zijn door God ingestort in de ziel van de gelovigen om hen in staat te stellen te handelen als zijn kinderen en het eeuwig leven te verdienen. Ze zijn het onderpand van de tegenwoordigheid en het handelen van de heilige Geest in de menselijke vermogens. Er zijn drie goddelijke deugden: het geloof, de hoop en de liefde. Vgl. 1 Kor. 13, 13
Het geloof is de goddelijke deugd waardoor we in God geloven en in alles wat Hij ons gezegd en geopenbaard heeft, en dat de heilige Kerk ons voorhoudt te geloven, omdat Hij de waarheid zelf is. Door het geloof "vertrouwt de mens zich in vrijheid geheel aan God toe". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 5 Daarom probeert de gelovige de wil van God te kennen en te volbrengen. "Die gerechtvaardigd is door het geloof zal leven" (Rom. 1, 17). Het levende geloof "handelt door de liefde" (Gal. 5, 6).
De gave van het geloof blijft in wie niet tegen haar heeft gezondigd. Vgl. Concilie van Trente, 6e Zitting - Decreet over de rechtvaardiging, Sessio VI - Decretum de iustificatione (13 jan 1547), 25. DH 1545 Maar "het geloof is dood zonder de daad" (Jak. 2, 26): zonder hoop en liefde verbindt het geloof de gelovige niet ten volle met Christus en maakt het de mens niet tot een levend lidmaat van Christus' lichaam.
De hoop is de goddelijke deugd waardoor wij naar het rijk der hemelen en het eeuwig leven verlangen als naar ons geluk, door ons vertrouwen te stellen in de beloften van Christus, hierbij niet steunend op onze krachten maar op de hulp van de genade van de heilige Geest. "Laten wij onwrikbaar vasthouden aan de belijdenis van onze hoop, want Hij die de beloften deed is betrouwbaar" (Heb. 10, 23). "Want Hij heeft de heilige Geest overvloedig over ons uitgestort door Jezus Christus onze Heiland. Zo zijn wij door zijn genade gerechtvaardigd en erfgenamen geworden van het eeuwige leven waar onze hoop op gericht is" (Tit. 3, 6-7).
De deugd van hoop beantwoordt aan het verlangen naar geluk dat God in elk mensenhart gelegd heeft; ze neemt in zich op alle hoop die het menselijk handelen bezielt; ze zuivert die om ze te richten op het rijk der hemelen; ze behoedt voor ontmoediging; ze is een steun bij verlatenheid; ze brengt vreugde in het hart in de verwachting van de gelukzalige eeuwigheid. Het vuur van de hoop beschermt tegen egoïsme en leidt naar het geluk van de liefde.
De christelijke hoop herneemt en vervult de hoop van het uitverkoren volk. Deze hoop heeft haar oorsprong en voorbeeld in de hoop van Abraham die in Isaak de beloften van God vervuld zag en die gezuiverd werd door de beproeving van het offer. Vgl. Gen. 17, 4-8 Vgl. Gen. 22, 1.18 "Tegen alle hoop in heeft hij gehoopt, en geloofd dat hij vader zou worden van vele volkeren" (Rom. 4, 18).
De christelijke hoop wordt vanaf het begin van Jezus' prediking ontvouwd in de verkondiging van de zaligsprekingen. De zaligsprekingen tillen onze hoop omhoog naar de hemel als naar het nieuwe beloofde land; ze bakenen er de weg van af door de beproevingen heen, die de volgelingen van Jezus te wachten staan. Maar door de verdiensten van Jezus Christus en zijn lijden bewaart God ons in "de hoop die niet teleurgesteld wordt" (Rom. 5, 5). De hoop is het "anker voor de ziel", veilig en sterk, "zij dringt door binnen het heiligdom waar Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan" (Heb. 6, 19-20). Ze is ook een wapen dat ons beschermt in de strijd om het heil: "toegerust met het pantser van geloof en liefde en met de helm der heilsverwachting" (1 Tess. 5, 8). Ze brengt ons vreugde zelfs in de beproeving: "Laat de hoop u blij maken, houdt stand in de verdrukking" (Rom. 12, 12). Ze drukt zich uit en voedt zich met het gebed, in het bijzonder met het Onze Vader, samenvatting van al wat de hoop ons doet verlangen.
Wij mogen dus op de hemelse heerlijkheid hopen die God beloofd heeft aan wie hem liefhebben Vgl. Rom. 8, 28-30 en zijn wil volbrengen. Vgl. Mt. 7, 21 In alle omstandigheden moet ieder hopen, met Gods genade, te "volharden tot het einde" Vgl. Mt. 10, 22 Vgl. Concilie van Trente, 6e Zitting - Decreet over de rechtvaardiging, Sessio VI - Decretum de iustificatione (13 jan 1547), 21. DH 1541 en de vreugde van de hemel te verwerven als eeuwige beloning van God voor alle goede daden gesteld met de genade van Christus. In de hoop bidt de kerk dat "alle mensen gered mogen worden" (1 Tim. 2, 4). Ze verlangt ernaar in de hemelse heerlijkheid verenigd te worden met Christus, haar bruidegom:
Hoop mijn ziel, hoop. Ge kent de dag en het uur niet, Waak zorgvuldig, alles gaat snel voorbij, hoewel uw ongeduld twijfelachtig maakt wat zeker is, en lang maakt een zeer korte tijd. Bedenk dat ge, hoe meer ge strijdt, des te meer de liefde bewijst die ge God toedraagt en dat ge u eens des te meer zult verheugen met uw Welbeminde, in een geluk en een verrukking die nooit een einde kennen. H. Teresia van Avila, Excl.. 15,3
De liefde is de goddelijke deugd waardoor wij God beminnen boven alles en omwille van Hemzelf, en onze naaste als onszelf ter liefde Gods.
Jezus maakt van de liefde het nieuwe gebod . Vgl. Joh. 13, 34 Door de zijnen te beminnen "tot het uiterste" (Joh. 13, 1) openbaart Hij de liefde van de Vader die Hij ontvangt. Door elkaar te beminnen volgen de leerlingen de liefde van Jezus na, die ze ook in zich ontvangen. Daarom zegt Jezus: "Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb ook Ik u liefgehad. Blijft in mijn liefde" (Joh. 15, 9). En ook nog: "Dit is mijn gebod dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad" (Joh. 15, 12).
De liefde, vrucht van de Geest en vervulling van de wet, onderhoudt de geboden van God en zijn Gezalfde: "Blijft in mijn liefde. Als gij mijn geboden onderhoudt, zult gij in mijn liefde blijven" (Joh. 15, 9-10). Vgl. Mt. 22, 40 Vgl. Rom. 13, 8-10
Christus is uit liefde voor ons gestorven, toen wij nog "vijanden" (Rom. 5, 10) waren. De Heer vraagt ons om, zoals Hij, zelfs onze vijanden Vgl. Mt. 5, 44 te beminnen, om onszelf te maken tot de naaste van degene die het verst Vgl. Lc. 10, 27-37 van ons afstaat, de kinderen Vgl. Mc. 9, 37 en de armen Vgl. Mt. 25, 40.45 lief te hebben, zoals Hijzelf dit doet.
De apostel Paulus heeft een weergaloos beeld van de liefde geschetst: "De liefde is lankmoedig en goedertieren; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij beeldt zich niets in. Zij geeft niet om de schone schijn, zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan. Zij verheugt zich niet over onrecht, maar vindt haar vreugde in de waarheid. Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles duldt zij" (1 Kor. 13, 4-7).
"Als ik de liefde niet heb", zegt de apostel nog, "ben ik niets..." En al wat voorrecht is, dienst, zelfs deugd... "als ik de liefde niet heb, baat het mij niets" (1 Kor. 13, 1-4). De liefde staat boven alle deugden. Ze is de eerste van de goddelijke deugden: "Nu echter blijven geloof, hoop en liefde, de grote drie; maar de liefde is de grootste " (1 Kor. 13, 13).
De beoefening van alle deugden wordt gevoed en geïnspireerd door de liefde. Deze is de "band der volmaaktheid" (Kol. 3, 14); ze is de vorm van de deugden; ze articuleert en ordent ze onderling; ze is bron en einddoel van hun christelijke praktijk. De liefde bevestigt en zuivert ons menselijk vermogen om te beminnen. Ze verheft het tot de bovennatuurlijke volmaaktheid van de goddelijke liefde.
De praktijk van het morele leven, bezield door de liefde, geeft aan de christen de geestelijke vrijheid van de kinderen Gods. De christen staat niet meer voor God als een slaaf, met slaafse vrees, of als een huurling die zijn loon komt vragen, maar als een zoon die de liefde beantwoordt van Hem die "ons het eerst heeft liefgehad" (1 Joh. 4, 19).
Ofwel keren wij ons af van het kwaad uit vrees voor de straf, en dan zijn we in de situatie van een slaaf, Ofwel laten wij ons aantrekken door de beloning, en dan gelijken wij op huurlingen. Ofwel is het omwille van het goede zelf en uit liefde voor Hem die ons beveelt te gehoorzamen (...) en dan zijn we in de gesteltenis van kinderen. H. Basilius van Caesarea, Kleine Regels, Regulae fusius tractatae - Regulae Brevius Tractatae. prol. 3
De vruchten van de liefde zijn vreugde, vrede en barmhartigheid; de liefde eist de weldadigheid en de broederlijke vermaning; ze is welwillendheid; ze wekt wederkerigheid op, blijft belangeloos en verdraagzaam; ze is vriendschap en gemeenschap:
De voltooiing van al onze werken is de liefde. Daar is het doel waarvoor wij hard lopen en we snellen op dit eindpunt toe. Daar aangekomen zullen we in haar rust vinden. H. Augustinus, In Iohannis Evangelium Tractatus. 10,4