15 augustus 1997
Vrijheid is de macht, geworteld in de rede en de wil, om te handelen of niet te handelen, om dit of dat te doen, om zo uit zichzelf weloverwogen daden te stellen. Door de vrije wil beschikt iedereen over zichzelf. De vrijheid is in de mens een kracht om te groeien en te rijpen in waarheid en goedheid. De vrijheid bereikt haar volmaaktheid wanneer ze gericht is op God, onze zaligheid.
Zolang de vrijheid niet definitief gevestigd is in haar uiteindelijk goed dat God is, impliceert zij de keuzemogelijkheid tussen goed en kwaad, dus de mogelijkheid om te groeien in volmaaktheid of te bezwijken en te zondigen. Zij karakteriseert de eigenlijk menselijke daden. Ze wordt bron van lof of blaam, van verdienste of tekortkoming.
Hoe meer men het goede doet, des te meer wordt men vrij. Er is geen echte vrijheid mogelijk tenzij in dienst van het goede en de gerechtigheid. De keuze voor ongehoorzaamheid en voor het kwaad is een misbruik van de vrijheid en leidt tot de "slavernij van de zonde". Vgl. Rom. 6, 17
De vrijheid maakt de mens verantwoordelijk voor zijn daden in de mate waarin ze vrijwillig zijn. De vooruitgang in de deugd, in de kennis van het goede en in de ascese maakt dat de wil de daden meer beheerst.
De toerekenbaarheid van en de verantwoordelijkheid voor een daad kunnen verminderd of zelfs opgeheven worden door onwetendheid, onoplettendheid, geweld, vrees, gewoonten, onmatige verlangens en andere fysieke of sociale factoren.
Elke daad die rechtstreeks gewild is, kan degene die haar stelt toegerekend worden.
Zo vraagt de Heer aan de vrouw na de zonde in de tuin: "Wat hebt gij daar gedaan?" (Gen. 3, 13). Hij vraagt dit eveneens aan Kaïn. Vgl. Gen. 4, 10 Zo ook vraagt de profeet Nathan het aan koning David na het overspel met de vrouw van Uria, en de moord op hem. Vgl. 2 Sam. 12, 7-15
Een daad kan onrechtstreeks vrijwillig zijn wanneer die voortspruit uit het nalatig niet kennen van wat men had moeten weten of het verzuimen van wat men had moeten doen, bijvoorbeeld een ongeval dat het gevolg is van het niet kennen van de verkeersregels.
Een gevolg kan geduld worden zonder dat het gewild wordt door de handelende persoon, bijvoorbeeld de uitputting van een moeder bij het ziekbed van haar ziek kind. Een slecht gevolg is niet toerekenbaar wanneer het niet gewild is als doel of middel tot de handeling, zoals de dood bij het verlenen van hulp aan een persoon in nood. Om toerekenbaar te zijn moet het kwade gevolg te voorzien zijn, en moet degene die handelt in staat zijn het te vermijden, zoals bijvoorbeeld in het geval van een dodelijk ongeluk begaan door een dronken chauffeur.
Vrijheid wordt uitgeoefend in de intermenselijk betrekkingen. Elke mens, geschapen naar het beeld van God, heeft het natuurrecht erkend te worden als een vrij en verantwoordelijk wezen. Iedereen is gehouden tot die plicht van eerbied voor de ander. Het recht om de vrijheid uit te oefenen is een eis die onlosmakelijk verbonden is met de waardigheid van de menselijke persoon, met name inzake morele en religieuze kwesties. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 2 Dit recht moet burgerlijk erkend en beschermd worden binnen de grenzen van het algemeen welzijn en de publieke orde. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de godsdienstvrijheid - Het recht van de persoon en van de gemeenschappen op sociale en burgerlijke vrijheid in godsdienstige aangelegenheden, Dignitatis Humanae (7 dec 1965), 7