15 augustus 1997
Tot de kern van de eucharistieviering behoren brood en wijn, die door de woorden van Christus en de aanroeping van de Heilige Geest het lichaam en bloed van Christus worden. Trouw aan het gebod van de Heer blijft de Kerk, tot aan zijn wederkomst in heerlijkheid, tot Zijn gedachtenis doen wat Hij op de avond vóór Zijn lijden gedaan heeft: "Hij nam het brood..."; "Hij nam de beker met wijn...". Terwijl ze op geheimenisvolle wijze het lichaam en bloed van Christus worden, blijven de tekens van brood en wijn ook de goedheid van de schepping aanduiden. Zo brengen wij tijdens de offerande dank aan de Schepper voor het brood en de wijn, Vgl. Ps. 104, 13-15 "het werk van onze handen", maar ze waren eerst "de vrucht van de aarde" en "van de wijngaard", gaven van de Schepper. De Kerk ziet in de daad van Melchisedek, koning en priester, die "brood en wijn aanbood" (Gen. 14, 18), een voorafbeelding van haar eigen offergave. Vgl. H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, ex Decr. Sacr. Oec. Conc. Vat. II instauratum, auctoritate Pauli PP. VI promulgatum, ed. typica, Missale Romanum (3 apr 1969). Eucharistisch gebed I, nr. 95: "Supra quae", vert. Altaarmissaal (NL) 693; Missaal voor Zon- en Feestdagen (B), 264
In het Oude Verbond worden brood en wijn samen met de eerste vruchten van de aarde uit dankbaarheid aan de Schepper geofferd. Zij krijgen echter ook een nieuwe betekenis in het kader van de uittocht: door het ongedesemde brood dat Israël jaarlijks met Pasen eet, is het zijn haastig vertrek bij de bevrijding uit Egypte indachtig; het manna in de woestijn zal Israël er steeds aan herinneren dat het leeft van het brood van Gods woord. Vgl. Deut. 8, 3 Tenslotte is het dagelijks brood de vrucht van het beloofde land, onderpand voor de trouw van God aan zijn beloften. De "beker der zegening" (1 Kor. 10, 16), aan het einde van het joodse paasmaal, voegt aan de feestelijke vreugde van de wijn de eschatologische dimensie toe van de Messiaanse verwachting van het herstel van Jeruzalem. Jezus heeft zijn Eucharistie ingesteld door aan de zegening van het brood en de beker een nieuwe en definitieve betekenis te geven.
De wonderbare broodvermenigvuldiging, waarbij de Heer de zegen uitsprak, de broden brak en aan zijn leerlingen gaf als voedsel voor de menigte, is een voorafbeelding van de overvloed van het ene brood van zijn eucharistie. Vgl. Mt. 14, 13-21 Vgl. Mt. 15, 32-39 Het teken van het water dat te Kana in wijn veranderd werd, Vgl. Joh. 2, 11 kondigt reeds het uur van de verheerlijking van Jezus aan. Het toont de vervulling van het bruiloftsmaal in het rijk van de Vader, waar de gelovigen de nieuwe wijn zullen drinken Vgl. Mc. 14, 25 die bloed van Christus is geworden.
De eerste aankondiging van de Eucharistie heeft verdeeldheid gezaaid onder de leerlingen, zoals zij ook aanstoot hadden genomen aan de aankondiging van het lijden: "Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie kan daar naar luisteren?" (Joh. 6, 60). De Eucharistie en het kruis zijn stenen des aanstoots. Het gaat om hetzelfde mysterie dat niet ophoudt aanleiding te geven tot verdeeldheid. "Wilt ook gij soms weggaan?" (Joh. 6, 67): deze vraag van de Heer weerklinkt door alle tijden heen. Het is een uitnodiging van zijn liefde om te ontdekken dat alleen Hij "woorden van eeuwig leven" bezit (Joh. 6, 68) en dat wie in geloof de gave van de Eucharistie ontvangt, Hemzelf ontvangt.
De Heer, die de zijnen bemind had, gaf hun het bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe. Hij die wist dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld over te gaan naar zijn Vader, waste hen tijdens een maaltijd de voeten en gaf hun het gebod van de liefde. Vgl. Joh. 13,1-17 Om hun een onderpand van deze liefde na te laten, om zich nooit van de zijnen te verwijderen en om ze deelgenoot te maken aan zijn paasmysterie, stelde Hij de Eucharistie in als de gedachtenis aan zijn dood en verrijzenis, en Hij beval zijn apostelen deze gedachtenis te vieren totdat Hij zou wederkomen, "waardoor Hij hen toen als priesters van het Nieuwe Verbond aanstelde". Vgl. Concilie van Trente, 22e Zitting - Over het allerheiligst Misoffer, Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio (17 sept 1562), 3
De drie synoptische Evangeliën en de heilige Paulus hebben ons het verhaal van de instelling van de Eucharistie overgeleverd; de heilige Johannes van zijn kant verhaalt ons de woorden van Jezus in de synagoge van Kafarnaüm, woorden die de instelling van de Eucharistie voorbereiden: Christus duidt zichzelf aan als het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Vgl. Joh. 6
Jezus koos de tijd van het paasfeest om zoals Hij te Kafarnaüm aangekondigd had, zijn lichaam en bloed aan zijn leerlingen te geven:
Toen de dag van het ongedesemde brood gekomen was, waarop men het paaslam moest slachten, stuurde (Jezus) Petrus en Johannes uit met de opdracht: "Gaat voor ons voorbereidselen treffen opdat wij het paasmaal kunnen eten." (...) Zij vertrokken (...) en maakten het paasmaal gereed. Toen het uur gekomen was, ging Hij met de apostelen aan tafel aanliggen. Hij sprak tot hen: "Vurig heb ik verlangd, eer Ik ga lijden, dit Paasmaal met u te eten. Want Ik zeg u: Ik zal het niet meer eten, totdat het zijn vervulling vindt in het rijk Gods." (...) Daarop nam Hij het brood, sprak een dankgebed uit, brak het en gaf het hun met de woorden: "Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot een gedachtenis aan Mij." Evenzo gaf Hij de beker, na de maaltijd, terwijl Hij sprak: "Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn bloed, dat voor u wordt vergoten" (Lc. 22, 7-8.13-16.19-20). Vgl. Mt. 26, 17-29 Vgl. Mc. 14, 12-25 Vgl. 1 Kor. 11, 23-25
Jezus vierde tijdens het paasmaal met zijn apostelen het laatste avondmaal en zo gaf Hij aan het joodse paasfeest zijn definitieve zin. Door Zijn dood en verrijzenis, het nieuwe Pasen, loopt het avondmaal inderdaad vooruit op de overgang van Jezus naar zijn Vader. Dit wordt gevierd in de Eucharistie die het joodse paasfeest tot vervulling brengt en vooruitgrijpt op het uiteindelijke paasfeest van de Kerk in de heerlijkheid van het Koninkrijk.
Het gebod van Jezus om zijn handelingen en woorden te herhalen "totdat Hij komt" (1 Kor. 11, 26) is niet enkel een verzoek, zich Jezus opnieuw voor de geest te halen en te denken aan wat Hij gedaan heeft. Het gaat om de liturgische viering - door de apostelen en hun opvolgers - van de gedachtenis van Christus, van zijn leven, zijn dood, zijn verrijzenis en zijn voorspraak bij de Vader.
Vanaf het begin is de Kerk trouw gebleven aan het gebod van de Heer. Over de kerk van Jeruzalem wordt gezegd:
Zij legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan de onderlinge gemeenschap en ijverig in het breken van het brood en in het gebed. (...) Dagelijks bezochten ze trouw en eensgezind de tempel, braken het brood in een of ander huis, genoten samen hun voedsel in blijdschap en eenvoud van hart (Hand. 2, 42.46).
Vooral op "de eerste dag van de week", dit wil zeggen op zondag, de dag van de verrijzenis van Jezus, kwamen de Christenen samen "voor het breken van het brood" (Hand. 20, 7). Sindsdien is de Eucharistie voortdurend gevierd, tot op de dag van vandaag, zodat men haar nu overal in de Kerk aantreft, met dezelfde fundamentele structuur. Zij blijft het centrum van het leven van de Kerk.
Terwijl het Volk van God op deze wijze, van viering tot viering, het paasmysterie van Jezus verkondigt "totdat Hij komt" (1 Kor. 11, 26), is het "langs de smalle weg van het kruis" 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 1. vert uit Lat. op tocht naar het hemels gastmaal, waar alle uitverkorenen aan de tafel van het Koninkrijk zullen aanzitten.