15 augustus 1997
Door het Doopsel worden alle zonden vergeven, de erfzonde en alle persoonlijke zonden, evenals alle zondestraffen. Vgl. Concilie van Florence, Decreet, Sessio VIII - 8e Sessie: Decreet voor de Armeniërs, Exsultate Deo - Decretum pro Armenis (22 nov 1439), 6 In allen die opnieuw geboren zijn, blijft inderdaad niets over van wat hen zou kunnen verhinderen het rijk Gods binnen te gaan, noch de zonde van Adam, noch de persoonlijke zonde, noch de gevolgen van de zonde, waarvan de scheiding van God het ergste is.
Door het Doopsel zijn wij ledematen van het lichaam van Christus geworden. "Daarom (...) zijn wij elkanders ledematen" (Ef. 4, 25). Door het Doopsel worden wij in de Kerk ingelijfd. Uit de doopvont wordt het ene Volk van God van het Nieuwe Verbond geboren, dat alle natuurlijke of menselijke grenzen van de volken, culturen, rassen en geslachten overschrijdt: "Wij zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest door de doop één enkel lichaam geworden" (1 Kor. 12, 13).
Door het Doopsel ingelijfd in Christus, is de gedoopte gelijkvormig geworden met Christus. Vgl. Rom. 8, 29 Het doopsel tekent de Christen met het onuitwisbaar geestelijk merkteken (character) van zijn toebehoren aan Christus. Dit merkteken wordt door geen enkele zonde uitgewist, zelfs als de zonde het Doopsel verhindert heilzame vruchten te dragen. Vgl. Concilie van Trente, 7de Zitting - Decreet over de Sacramenten, Sessio VII - Decretum de Sacramentis (3 mrt 1547), 9-19 Het Doopsel wordt eens voor altijd gegeven en kan dus niet herhaald worden.
Door het Doopsel ingelijfd in de Kerk, hebben de gelovigen het sacramentele merkteken gekregen dat hen heiligt voor de christelijke eredienst. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 11 Het zegel van het Doopsel maakt het de Christenen mogelijk en verplicht hen ertoe, God te dienen door van harte aan de heilige liturgie van de Kerk deel te nemen en hun gemeenschappelijk priesterschap uit te oefenen door het getuigenis van een heilig leven en daadwerkelijke liefde. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10