15 augustus 1997
Vanaf de apostolische tijd wordt men stapsgewijze Christen door een initiatie in meerdere fasen. Men kan langer of korter over deze weg doen, maar altijd zullen enkele wezenlijke elementen aanwezig moeten zijn: de verkondiging van het woord, de aanvaarding van het Evangelie, die een bekering met zich meebrengt, de belijdenis van het geloof, het Doopsel, de uitstorting van de Heilige Geest, de toegang tot de eucharistische Communie.
Deze initiatie heeft in de loop der eeuwen en naargelang van de omstandigheden verschillende vormen gehad. In de eerste eeuwen van de Kerk heeft de christelijke initiatie een grote ontplooiing gekend, met een lange periode voor het catechumenaat en een reeks voorbereidingsriten die liturgisch de weg uitstippelden van de catechumenale voorbereiding en die uitmondden in de viering van de initiatiesacramenten.
Waar het Doopsel van kinderen de gebruikelijke vorm van de viering van dit Sacrament is geworden, vindt hij in één enkele, doorlopende handeling plaats die op zeer verkorte wijze de aan de christelijke initiatie voorafgaande etappes in zich opneemt. De aard van het Doopsel van kinderen zelf vereist een catechumenaat na het Doopsel. Het gaat niet enkel om de noodzaak van een onderrichting na het Doopsel, maar om de noodzakelijke ontplooiing van de doopgenade in de groei van de persoon. Hier heeft de catechese haar geëigende plaats.
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft voor de Latijnse Kerk "het catechumenaat voor volwassenen hersteld; het is over een aantal etappes verdeeld". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 64. vert. uit Lat. De riten hiervan vindt men in de Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten
Ordo initiationis christianae adultorum
Orde van dienst voor het catechemunaat (6 januari 1972) (1972). Bovendien heeft het Concilie toegestaan dat men in de missiegebieden, "naast de initiatie-elementen die in de christelijke traditie liggen vervat, ook elementen opneemt die bij een bepaald volk in gebruik zijn, voor zover zij aan het christelijk ritueel kunnen worden aangepast". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 65 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 37-40. vert. uit Lat.
Tegenwoordig begint dus in alle Latijnse en Oosterse riten de christelijke initiatie van de volwassenen op het ogenblik dat zij het catechumenaat binnentreden, om haar hoogtepunt te bereiken in één enkele viering van de drie sacramenten van het Doopsel, het Vormsel en de Eucharistie. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de missie-activiteit van de Kerk, Ad Gentes Divinitus (7 dec 1965), 14 Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 851.865.866 In de Oosterse ritussen begint de christelijke initiatie van de kinderen met het Doopsel, waarop onmiddellijk het Vormsel en de Eucharistie volgen, terwijl in de Romeinse ritus de initiatie wordt gevolgd door verschillende jaren van catechese en pas later haar voltooiing vindt in het Vormsel en de Eucharistie, het hoogtepunt van de christelijke initiatie. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 851.868
De zin en de genade van het Sacrament van het Doopsel komen duidelijk naar voren in de riten van de viering. Door de handelingen en de woorden van deze viering te volgen en er met aandacht aan deel te nemen, worden de gelovigen ingewijd in de rijkdom die dit Sacrament in elke pasgedoopte uitbeeldt en verwezenlijkt.
Het kruisteken, waarmee de viering begint, drukt het stempel van Christus op degene die Hem zal toebehoren, en duidt de genade van de verlossing aan die Christus door zijn kruis voor ons heeft verworven.
De verkondiging van het woord van God verlicht de kandidaten en de verzamelde gelovigen met de geopenbaarde waarheid en wekt het geloofsantwoord op, onafscheidelijk verbonden met het Doopsel. Het Doopsel is inderdaad op bijzondere wijze "het sacrament van het geloof", omdat het de sacramentele toegang is tot het geloofsleven.
Aangezien het Doopsel de bevrijding betekent van de zonde en van de duivel die ertoe aanzet, spreekt men over de dopeling een (of verschillende) exorcisme(n) uit. Hij wordt gezalfd met de olie van de geloofsleerlingen of de celebrant legt hem de handen op, en hij verzaakt uitdrukkelijk aan de Satan. Na deze voorbereiding kan hij het geloof van de Kerk belijden waaraan hij zal worden "toevertrouwd" door het Doopsel. Vgl. Rom. 6, 17
Vervolgens wordt het doopwater gezegend door een epiklesegebed (hetzij op dat moment zelf, hetzij in de paasnacht). De Kerk vraagt God dat, door zijn Zoon, de kracht van de Heilige Geest over dit water mag neerdalen, opdat zij die erin worden gedoopt, "geboren worden uit water en geest" (Joh. 3, 5).
Dan volgt de wezenlijke ritus van het Sacrament: het Doopsel in de eigenlijke zin van het woord. Het duidt aan en verwezenlijkt de dood aan de zonde en het binnentreden in het leven van de allerheiligste Drie-eenheid door de gelijkvormigheid met het Paasmysterie van Christus. Het Doopsel wordt op de meest sprekende wijze voltrokken door de drievoudige onderdompeling in het doopwater. Maar vanaf de oudheid kan het ook toegediend worden door driemaal water uit te gieten over het hoofd van de dopeling.
In de Latijnse Kerk laat de bedienaar driemaal water over het hoofd vloeien, terwijl hij zegt: "N., ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest." In de oosterse liturgieën zegt de priester, terwijl de geloofsleerling naar het oosten gekeerd staat: "De dienaar Gods N. wordt gedoopt in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest." En bij de aanroeping van elke persoon van de allerheiligste Drie-eenheid, dompelt hij hem onder in het water en richt hem weer op.
De zalving met het heilig Chrisma, welriekende olie gewijd door de bisschop, duidt de gave van de Heilige Geest aan de pasgedoopte aan. Hij is Christen geworden, dit wil zeggen "gezalfd" met de Heilige Geest, ingelijfd in Christus die tot priester, profeet en koning gezalfd werd. Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Het Doopsel van kinderen, Ordo Baptismi parvulorum (15 mei 1969), 62
In de liturgie van de oosterse kerken wordt de zalving na het dopen beschouwd als het Sacrament van de zalving met het Chrisma (het Vormsel). In de Latijnse liturgie kondigt zij een tweede zalving met het heilig Chrisma aan, die door de bisschop toegediend zal worden: het Sacrament van het Vormsel, het Sacrament dat als het ware de zalving na het dopen "bevestigt" en voltooit. "Vormsel" komt van het Middelnederlandse "virmen" of "vermen", dat afkomstig is van het Latijnse "firmare", wat "bevestigen, verstevigen" betekent.
Het witte doopkleed drukt symbolisch uit dat de gedoopte zich "met Christus bekleed" heeft (Gal. 3, 27): hij is met Christus verrezen. De kaars die aan de paaskaars ontstoken wordt, duidt aan dat Christus de pasgedoopte (neofiet) heeft verlicht. In Christus zijn de gedoopten "het licht der wereld" (Mt. 5, 14). Vgl. Fil. 2, 15
De pasgedoopte is nu kind van God in de eniggeboren Zoon. Hij kan nu het gebed van de kinderen van God zeggen: het Onze Vader.
De eerste eucharistische Communie. Kind van God geworden en met het bruidskleed getooid", wordt de pasgedoopte toegelaten "tot de bruiloft van het Lam" en ontvangt hij het voedsel van het nieuwe leven, het lichaam en bloed van Christus. Vanuit een levend bewustzijn van de eenheid van de christelijke initiatie wordt in de Oosterse Kerken de heilige communie gegeven aan allen die pas gedoopt en gevormd zijn, zelfs aan kleine kinderen, het woord van de Heer indachtig: "Laat de kinderen toch bij Mij komen en houdt ze niet tegen" (Mc. 10, 14). In de Latijnse Kerk, waar het deelnemen aan de heilige Communie voorbehouden wordt aan hen die de jaren van verstand bereikt hebben, wordt de samenhang tussen Doopsel en Eucharistie uitgedrukt door het pasgedoopte kind bij het altaar te brengen alwaar het Onze Vader gebeden wordt.
De viering van het Doopsel wordt afgesloten met de plechtige zegen. Bij het Doopsel van pasgeborenen neemt de zegen van de moeder een bijzondere plaats in.