15 augustus 1997
Christus maakt deze tekens tot de zijne. De Heer Jezus maakt in zijn prediking, vaak gebruik van de tekens uit de schepping om de mysteries van het rijk Gods bekend te maken. Vgl. Lc. 8,10 Hij verricht genezingen of onderstreept zijn prediking door materiële tekens of symbolische gebaren. Vgl. Joh. 9,6 Vgl. Mc. 7,33-35 Vgl. Mc. 8,22-25 Hij geeft aan de feiten en tekens van het Oude Verbond een nieuwe zin, vooral aan de uittocht en het Pasen. Vgl. Lc. 9,31 Vgl. Lc. 22,7-20 Hij is immers zelf de zin van al deze tekens.
Wat heb ik geschreid bij uw hymnen en gezangen, diep ontroerd door de aangename klanken in uw Kerk! Die stemklanken drongen mijn oren binnen en lieten de waarheid in mijn hart doorsijpelen; een innige aandoening van vroomheid golfde daaruit opwaarts en dan stroomden de tranen en ik voelde mij er wel bij. H. Augustinus, Belijdenissen, Confessiones. 9,6,14
Eertijds kon God, die noch een lichaam noch een gestalte heeft, geenszins door een afbeelding voorgesteld worden. Nu Hij zich echter in het vlees heeft getoond en Hij onder de mensen heeft geleefd, kan ik een afbeelding maken van wat ik van God gezien heb. (...) Met onverhuld gelaat aanschouwen wij de glorie van de Heer. H. Johannes Damascenus, Toespraken ter rechtvaardiging van de verering van heiligenbeelden, De sacris imaginibus orationes. 1,16, vert. uit Gr.
Om het op bondige wijze te belijden: we blijven trouw aan alle schriftelijke en niet-schriftelijke tradities van de kerk die ons onveranderd overgeleverd werden. Eén ervan is de levendige voorstelling van evangelische scènes door de schilderkunst. Dit komt goed overeen met de prediking van het evangelieverhaal, die het geloof verkondigt in het goddelijk Woord dat waarlijk en niet in schijn mens geworden is. Deze overlevering via beelden is ons even nuttig en voordelig, want de dingen die elkaar wederzijds verhelderen, voeren ongetwijfeld ook over en weer tot een duidelijker begrip. Conc. van Nicea II (787): "Terminus" Conciliorum oecumenicorum decreta 135
Volgens de goddelijk geïnspireerd leer van onze heilige vaderen en de overlevering van de katholieke Kerk, waarvan we weten dat zij de overlevering is van de heilige Geest die in haar woont, bepalen wij in alle zekerheid en nauwkeurigheid dat, net zoals de afbeelding van het kostbaar en levenschenkend kruis, ook de vererenswaardige en heilige beeltenissen, of ze geschilderd zijn of in mozaïek of op welke passende wijze ook vervaardigd, in de heilige kerken van God aangebracht moeten worden, op de heilige vaten of gewaden, op muren en schilderijen, in de huizen en langs de wegen; zowel het beeld van onze Heer, God en Verlosser, Jezus Christus, als van onze ongerepte en heilige Moeder Gods, van de eerbiedwaardige engelen en van alle heiligen en rechtvaardigen. 2e Concilie van Nicea, 7e Zitting - De definitie aangaande heilige afbeeldingen, Sessio VII - Definitio de sacris imaginibus (13 okt 787)