15 augustus 1997
De Koning van de wereld zal ons, die voor zijn wet sterven, opwekken tot een eeuwig leven (2 Makk. 7, 9). De dood door de handen van mensen wordt begerenswaardig door de hoop die God ons geeft, dat Hij ons weer doet opstaan (2 Makk. 7, 14). Vgl. 2 Makk. 7, 29 Vgl. Dan. 12, 1-13
Maar er is meer: Jezus verbindt het geloof in de verrijzenis met zijn eigen persoon: "Ik ben de verrijzenis en het leven" (Joh. 11, 25). Het is Jezus zelf die op de laatste dag hen zal doen verrijzen die in Hem geloofd hebben Vgl. Joh. 5, 24-25 Vgl. Joh. 6, 40 en die zijn lichaam gegeten en zijn bloed gedronken hebben. Vgl. Joh. 6, 54 Hij geeft hiervan nu reeds een teken en een onderpand door sommige doden het leven terug te geven. Vgl. Joh. 11 Hij kondigt daarmee zijn eigen verrijzenis aan, die evenwel van een andere orde zal zijn. Over dit unieke gebeuren spreekt Hij als over "het teken van de profeet Jona" (Mt. 12, 39), het teken van de tempel. Vgl. Joh. 2, 19-22 Hij kondigt zijn verrijzenis aan die op de derde dag na zijn terechtstelling zal plaatshebben. Vgl. Mc. 10, 34
Maar, zal iemand vragen, hoe verrijzen de doden? Met wat voor lichaam? Een dwaze vraag! Ook wat gijzelf zaait, moet eerst sterven, voor het tot leven komt, en wat gij zaait, is slechts een graankorrel (...). Wat gezaaid wordt in vergankelijkheid, verrijst in onvergankelijkheid. (...) De doden zullen verrijzen in onvergankelijkheid (...). Want dit vergankelijke moet met onvergankelijkheid worden bekleed" (1 Kor. 15, 35-37.42.52-53).
Want zoals het brood van de aarde door de aanroeping van God geen gewoon brood meer is, maar de eucharistie, die een aards en een hemels aspect heeft, zo ook zijn onze lichamen die delen in de eucharistie, niet meer vergankelijk, maar bezitten zij de hoop op de verrijzenis. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. 4,18,4-5, vert. Getijdenboek Lect. 1,2,44
Wanneer? Definitief "op de laatste dag" (Joh. 6, 39-40.44.54)(Joh. 11, 24), "op het einde van de wereld". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 48 Immers, de verrijzenis van de doden is innig verbonden met de parousie van Christus:
Want wanneer het bevel gegeven wordt, als de stem van de aartsengel weerklinkt en de bazuin van God, dan zal de Heer zelf van de hemel neerdalen en eerst zullen de doden die in Christus zijn, verrijzen (1 Tess. 4, 16).
In de doop zijt gij met Hem begraven, maar ook met Hem verrezen, door uw geloof in de kracht van God, die Hem uit de doden deed opstaan (...). Als gij dan met Christus ten leven zijt gewekt, zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods" (Kol. 2, 12)(Kol. 3, 1).
Het lichaam is er voor de Heer en de Heer voor het lichaam. God heeft niet alleen de Heer opgewekt uit de dood, Hij zal ook ons doen opstaan door zijn kracht. Gij weet toch dat uw lichamen ledematen zijn van Christus? (...) Gij zijt niet van uzelf. (...) Eert dan God met uw lichaam (1 Kor. 6, 13-15.19-20).