15 augustus 1997
Het dodenrijk waarin Christus na zijn sterven is nedergedaald, noemt de Schrift de hel, de Sjeool of de Hades, Vgl. Fil. 2, 10 Vgl. Hand. 2, 24 Vgl. Openb. 1, 18 Vgl. Ef. 4, 9 omdat zij die zich daar bevinden, verstoken zijn van het zien van God. Vgl. Ps. 6, 6 Vgl. Ps. 88, 11-13 Dat is immers het geval voor alle doden, goede of slechte, wanneer zij wachten op de Verlosser, Vgl. Ps. 89, 49 Vgl. 1 Sam. 28, 19 Vgl. Ez. 32, 17-32 dat wil niet zeggen dat hun lot gelijk is, zoals Jezus laat zien in de parabel van de arme Lazarus, die in "de schoot van Abraham" was opgenomen. Vgl. Lc. 16, 22-26 "Het zijn juist de zielen van deze vromen die in de schoot van Abraham op hun bevrijder wachtten, die Jezus Christus bevrijdde, toen Hij nederdaalde ter helle" Catechismus-Compendium, Catechismus van het Concilie van Trente, Catechismus Romanus Concilii Tridentini. 1,6,3, vert. uit Lat.. Jezus is niet nedergedaald ter helle om de verdoemden te bevrijden Vgl. Synode van Rome, De neerdaling ter helle van Christus, Sessio III - 3e zitting (25 okt 745), evenmin om de hel van de verdoemenis af te breken, Vgl. Paus Benedictus XII, Brief, Over dwalingen van Armeniërs, Cum Dudum (1 aug 1341), 18. DH 1011 Vgl. Paus Clemens VI, Brief, Aan Mekhitar (=Consolator), de Katholikos van de Armeniërs, Super quibusdam (29 sept 1351), 29. DH 1077 maar om de rechtvaardigen die Hem voorgegaan waren, te bevrijden. Vgl. 4e Concilie van Toledo, Canones (5 dec 633), 1. DH 485 Vgl. Mt. 27, 52-53
Christus is dus neergedaald in de diepte van de dood, Vgl. Mt. 12, 40 Vgl. Rom. 10, 7 Vgl. Ef. 4, 9 opdat "de doden de stem van Gods Zoon zullen horen en die haar horen, zullen leven" (Joh. 5, 25). Jezus, "de leidsman ten leven" Vgl. Hand. 3, 15 heeft "door zijn dood de vorst van de dood, de duivel, onttroond en hen die door de vrees voor de dood heel hun leven aan onvrijheid onderworpen waren, bevrijd" (Heb. 2, 14-15). Voortaan heeft de verrezen Christus "de sleutels van de dood en het dodenrijk" (Openb. 1, 18) en "buigt bij de naam van Jezus zich iedere knie in de hemel, op aarde en onder de aarde" (Fil. 2, 10).
Vandaag heerst er een grote stilte op aarde; een grote stilte en verder een grote verlatenheid. Een grote stilte want de Koning slaapt. De aarde heeft gebeefd en is tot rust gekomen, omdat God in het vlees is ingeslapen en hen die sedert eeuwen sliepen, heeft Hij doen opstaan (...). Voorzeker gaat Hij onze eerste voorvader, zoals het verloren schaap, zoeken. Ongetwijfeld wil Hij ook hen die in de duisternis en de schaduw van de dood gezeten zijn, bezoeken, ongetwijfeld gaat Hij de gevangen Adam en ook Eva, die met hem gevangen zit, van hun smarten bevrijden, Hij, hun God en hun Zoon (...). Ik ben uw God, degene die omwille van u uw zoon geworden is (...). Ontwaak, gij die slaapt, want Ik heb u niet daarom geschapen, opdat gij hier in de onderwereld geketend uw dagen slijt. Sta op uit de doden, Ik ben het leven van de doden. Oude homilie op Stille Zaterdag, vert. uit orig. (vgl. ook Getijdenboek, Lect II,2,184-185)