CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
III - Jezus Christus is begraven
"Door Gods genade kwam zijn sterven aan allen ten goede" (Heb. 2, 9). In zijn heilsplan heeft God beschikt dat zijn Zoon niet alleen ,"zou sterven voor onze zonden" (1 Kor. 15, 3), maar ook dat Hij "de dood zou smaken", d.w.z. de toestand van de dood zou kennen, de toestand van de scheiding tussen zijn ziel en zijn lichaam gedurende de tijd die lag tussen het ogenblik waarop Hij aan het kruis gestorven is, en het ogenblik waarop Hij verrezen is. Deze toestand van de gestorven Christus is het mysterie van het graf en van de nederdaling ter helle. Het is het mysterie van Stille Zaterdag, waarop het beeld van Christus die in het graf gelegd is, Vgl. Joh. 19, 42
verwijst naar de grote sabbatrust van God, Vgl. Heb. 4, 4-9
na tot stand brengen Vgl. Joh. 19, 30
van het heil van de mensen dat heel de wereld vrede schenkt. Vgl. Kol. 1, 18-20
Christus naar zijn lichaam in het graf
Het verblijf van Christus in het graf vormt de werkelijke verbinding tussen de aan lijden onderhevige toestand van Christus vóór Pasen en zijn huidige glorievolle staat van Verrezene. Het is dezelfde persoon van de "Levende" die kan zeggen: "Ik was dood, en zie, Ik leef in de eeuwen der eeuwen" (
Openb. 1, 18),
Hij (God de Zoon) heeft niet verhinderd dat door de dood de ziel van het lichaam gescheiden werd overeenkomstig de voor de natuur noodzakelijke orde; maar Hij heeft ze door de verrijzenis weer met elkaar verbonden om in zijn persoon voor elk van beide, namelijk dood en leven, ontmoetingspunt te worden voor dood en leven, door in zichzelf de ontbinding van de natuur door de dood tot staan te brengen en de grondslag van de hereniging van de gescheiden delen te worden. H. Gregorius van Nyssa, Oratio Catechetica magna. 16. vert. uit Gr.
Aangezien de "leidsman ten leven" die men ter dood heeft gebracht
Vgl. Hand. 3, 15
, precies dezelfde is als de "Levende die verrezen is"
Vgl. Lc. 24, 5-6
, moet de goddelijke persoon van de Zoon van God zijn door de dood van elkaar gescheiden ziel en lichaam zijn blijven aannemen.
Ofschoon Christus derhalve als mens gestorven is en zijn heilige ziel van zijn vlekkeloos lichaam gescheiden werd, bleef de godheid van beide, ik bedoel ziel en lichaam, behouden en daarom werd de ene persoon nu ook niet in twee personen gesplitst; immers, het lichaam en de ziel bestonden tegelijkertijd vanaf het begin in de persoon van het Woord en, ook al werden zij in de dood van elkaar gescheiden, toch bleef elk van beide, verbonden met de ene persoon van het Woord, behouden. H. Johannes Damascenus, Over het rechte of orthodoxe geloof, De fide orthodoxa. 3,27, vert. uit Gr.
"U zult uw heilige geen bederf laten zien"
De dood van Christus is een werkelijke dood geweest in zoverre hij een einde gemaakt heeft aan zijn menselijk, aards bestaan. Maar omwille van de eenheid die de persoon van de Zoon met zijn lichaam bewaard heeft, is dit geen stoffelijk overschot geworden, zoals dit bij anderen het geval is, want "het onmogelijk was dat hij door de dood werd vastgehouden"
Vgl. Hand. 2, 24
en daarom "heeft de goddelijke het lichaam van Christus voor bederf gevrijwaard."
H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. 3,51.3. vert. uit Lat.. Van Christus kan men zowel zeggen: "Hij werd uit het land der levenden weggerukt" (
Jes. 53, 8) als "Mijn lichaam zal rust vinden in hoop, omdat Gij mijn ziel niet over zult laten aan het dodenrijk en uw heilige geen bederf zult laten zien" (
Hand. 2, 26-27).
Vgl. Ps. 16, 9-10
De verrijzenis van Jezus "op de derde dag" (
1 Kor. 15, 4)(
Lc. 24, 26)
Vgl. Mt. 12, 40
Vgl. Jona 2, 1
Vgl. Hos. 6, 2
was er het teken van, ook al omdat men aannam, dat het bederf werd vanaf de vierde dag zichtbaar.
Vgl. Joh. 11, 39
"Begraven met Christus..."
Het Doopsel, waarvan het oorspronkelijke en volledige teken de onderdompeling is, brengt op doelmatige wijze het ten grave dalen van de christen tot uitdrukking, die met Christus aan de zonde sterft met het oog op een nieuw leven: "Door de doop in zijn dood zijn wij met Christus begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden leiden" (
Rom. 6, 4)
Vgl. Kol. 2, 12
Vgl. Ef. 5, 26
.
© 1997, Libreria Editrice Vaticana
waarin verwerkt niet officiële aanpassing aan de "editio typica"