15 augustus 1997
Jezus geeft zichzelf in bedekte termen deze benaming, wanneer Hij met de Farizeeën over de betekenis van psalm 110 van gedachten wisselt, Vgl. Mt. 22, 41-46 Vgl. Hand. 2, 34-36 Vgl. Heb. 1, 13 maar ook expliciet, wanneer Hij zich tot zijn apostelen richt. Vgl. Joh. 13, 13 Zijn hele openbare leven lang toonden de daden waaruit zijn macht over de natuur, over ziekten, demonen, dood en zonde sprak, zijn goddelijke soevereiniteit.
Door Jezus de goddelijke naam Heer te geven, bevestigen de eerste geloofsbelijdenissen van de Kerk, vanaf het begin, Vgl. Hand. 2, 34-36 dat de macht, de eer en de heerlijkheid die men aan God de Vader verschuldigd is, dat men die ook aan Jezus verschuldigd is, Vgl. Rom. 9, 5 Vgl. Tit. 2, 13 Vgl. Openb. 5, 13 Hij bestond immers "in goddelijke majesteit" (Fil. 2, 6) en de Vader heeft deze soevereiniteit van Jezus getoond heeft door Hem uit de doden op te wekken en Hem te verheffen tot zijn heerlijkheid. Vgl. Rom. 10, 9 Vgl. 1 Kor. 12, 3 Vgl. Fil. 2, 9-11
Vanaf het begin van de geschiedenis van het Christendom betekent het bevestigen van de heerschappij van Jezus over de wereld en de geschiedenis Vgl. Openb. 11, 15 ook de erkenning dat de mens zijn persoonlijke vrijheid aan geen enkele aardse macht op een absolute wijze heeft te onderwerpen, maar alleen aan God de Vader en aan de Heer Jezus Christus: de keizer is niet "de Heer". Vgl. Mc. 12, 17 Vgl. Hand. 5, 29 De Kerk gelooft (...) dat de sleutel, het middelpunt en het einddoel van de gehele geschiedenis van de mensheid in haar Heer en Meester gelegen Zijn." 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 10. § 2, vert. uit Lat. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 45. § 2
Het christelijk gebed wordt gekenmerkt door het gebruik van de benaming "Heer ", of in het slot van in de uitnodiging tot gebed "de Heer zij met u" of , het gebed "door onze Heer, Jezus Christus" of ook in de uitroep, vol van vertrouwen en hoop "Maran atha" ("De Heer, komt") of "Marana tha" ("Heer, kom!") (1 Kor. 16, 22); "Amen. Kom, Heer Jezus!." (Openb. 22, 20).