15 augustus 1997
"Om het volk van God te hoeden en steeds verder uit te breiden heeft Christus, de Heer, in zijn Kerk verschillende ambten ingesteld die het welzijn van heel het lichaam tot doel hebben. De bedienaars immers staan krachtens de gewijde macht waarover zij beschikken in dienst van hun broeders, opdat allen die deel uitmaken van Gods volk (...), tot het heil komen". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 18. vert. uit Lat.
Alle voorafbeeldingen van het priesterschap in het Oude Verbond vinden hun vervulling in Christus Jezus, "de ene middelaar tussen God en de mensen" (1 Tim. 2, 5). In Melchisedek, "priester van God de Allerhoogste" (Gen. 14, 18), ziet de christelijke Overlevering de voorafbeelding van het priesterschap van Christus; Hij is de enige "hogepriester op de wijze van Melchisedek" (Heb. 5, 10)(Heb. 6, 20), "heilig, schuldeloos, onbesmet" (Heb. 7, 26), die "door één offer voor altijd hen die zich laten heiligen tot heiligheid heeft gebracht" (Heb. 10, 14). Hiermee wordt het ene offer van zijn kruis bedoeld.