CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
Jezus treedt na zijn verrijzenis rechtstreeks in contact met zijn leerlingen door hen aan te raken
Vgl. Lc. 24, 39
Vgl. Joh. 20, 27
en de maaltijd met hen te gebruiken.
Vgl. Lc. 24, 30.41-43
Vgl. Joh. 21, 9.13-15
Hij nodigt hen uit daardoor te erkennen dat Hij geen geest is,
Vgl. Lc. 24, 39
maar vooral om daardoor vast te stellen dat het verrezen lichaam waarin Hij hun verschijnt, hetzelfde lichaam is dat gefolterd en gekruisigd is, aangezien het nog de sporen draagt van het lijden.
Vgl. Lc. 24, 40
Vgl. Joh. 20, 20.27
Dit authentieke, werkelijke lichaam heeft echter tegelijkertijd de nieuwe kenmerken van een verheerlijkt lichaam: het is niet meer gebonden aan tijd en ruimte, maar Hij kan het laten verschijnen op welke wijze en wanneer Hij maar wil,
Vgl. Mt. 28, 9.16-17
Vgl. Lc. 24, 15.36
Vgl. Joh. 20, 14.19.26
Vgl. Joh. 21,4
want zijn menselijke natuur kan op aarde niet meer vastgehouden worden en behoort alleen nog maar tot het goddelijk rijk van de Vader.
Vgl. Joh. 20, 17
Daarom ook staat het Jezus na zijn verrijzenis volledig vrij te verschijnen, zoals Hij wil: in de gedaante van de tuinman
Vgl. Joh. 20, 14-15
of "in andere gedaantes" (
Mc. 16, 12) dan die welke aan de leerlingen bekend waren, juist om hun geloof op te wekken.
Vgl. Joh. 20, 14.16
Vgl. Joh. 21, 4.7