CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
Al wat in die Paasdagen gebeurd is, betrekt ieder van de apostelen afzonderlijk - en heel in het bijzonder Petrus - bij de vestiging van het nieuwe tijdperk dat op Paasmorgen begonnen is. Als getuigen van de Verrezene blijven zij de fundamenten waarop zijn kerk gegrondvest is. Het geloof van de eerste gemeenschap van gelovigen is gebaseerd op het getuigenis van concrete mensen, die de christenen kenden en die voor het merendeel nog onder hen leefden. Deze "getuigen van de verrijzenis van Christus"
Vgl. Hand. 1, 22
zijn vooral Petrus en de Twaalf, maar zij niet alleen: Paulus zegt duidelijk dat Jezus behalve aan Jakobus én aan alle apostelen ook nog aan meer dan vijfhonderd personen tegelijk verschenen is.
Vgl. 1 Kor. 15, 4-8
"Nadat de Heer Jezus aldus tot hen gesproken had, werd Hij ten hemel opgenomen en zit aan de rechterhand van God" (
Mc. 16, 19). Het lichaam van Christus is verheerlijkt vanaf het ogenblik van zijn verrijzenis, zoals de nieuwe, bovennatuurlijke eigenschappen bewijzen die zijn lichaam voortaan blijvend bezit.
Vgl. Lc. 24, 31
Vgl. Joh. 20, 19.26
Maar gedurende de veertig dagen waarop Hij met zijn leerlingen vertrouwelijk zal eten en drinken
Vgl. Hand. 10, 41
en hen zal onderrichten over het koninkrijk,
Vgl. Hand. 1, 3
blijft zijn heerlijkheid nog verborgen onder het uiterlijk van een gewone, menselijke natuur.
Vgl. Mc. 16, 12
Vgl. Lc. 24, 15
Vgl. Joh. 20, 14-15
Vgl. Joh. 21, 4
De laatste verschijning van Jezus eindigt met het onomkeerbare binnengaan van zijn menselijke natuur in de goddelijke heerlijkheid, gesymboliseerd door de wolk
Vgl. Hand. 1, 9
Vgl. Lc. 9, 34-35. ook
Vgl. Ex. 13, 21-22. ook
en door de hemel,
Vgl. Lc. 24, 51
waar Hij voortaan aan de rechterhand van de Vader is gezeten,
Vgl. Mc. 16, 19
Vgl. Hand. 2, 34
Vgl. Hand. 7, 56
Vgl. Ps. 110, 1. ook
Het is slechts op een geheel uitzonderlijke en unieke manier dat Hij zich aan Paulus "als aan de misgeboorte" (
1 Kor. 15, 8) zal vertonen in een laatste verschijning, die Paulus tot apostel maakt.
Vgl. 1 Kor. 9, 1
Vgl. Gal. 1, 16
De Heer heeft alleen van Simon, aan wie Hij de naam Petrus ("rots") gaf, de rots van zijn Kerk gemaakt. Hij heeft hem de sleutels ervan overhandigd; Vgl. Mt. 16, 18-19
Hij heeft hem aangesteld tot herder van heel de kudde. Vgl. Joh. 21, 15-17
"Maar het staat vast dat deze taak om te binden en te ontbinden, die aan Petrus is gegeven, ook aan het college van apostelen, verbonden met hun hoofd, gegeven is". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 22. vert. uit Lat. Deze pastorale taak van Petrus en de andere apostelen behoort tot de fundamenten van de Kerk. Zij wordt voortgezet door de bisschoppen onder het primaatschap van de paus.
Een aspect van de taak van de apostelen is niet overdraagbaar: de uitgekozen getuigen van de verrijzenis van de Heer en de fundamenten van de Kerk te zijn. Maar een ander aspect van hun taak blijft, Christus heeft hun beloofd
met hen te blijven tot het einde der tijden.
Vgl. Mt. 28, 20
"De goddelijke zending door Christus aan de apostelen toevertrouwd, zal tot het einde der tijden duren, want het Evangelie dat zij moeten doorgeven, is voor de Kerk voor altijd het beginsel van heel haar leven. Daarom hebben de apostelen ervoor gezorgd opvolgers aan te stellen".
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 20. vert. uit Lat.