15 augustus 1997
"Door Gods genade kwam zijn sterven aan allen ten goede" (Heb. 2, 9). In zijn heilsplan heeft God beschikt dat zijn Zoon niet alleen ,"zou sterven voor onze zonden" (1 Kor. 15, 3), maar ook dat Hij "de dood zou smaken", d.w.z. de toestand van de dood zou kennen, de toestand van de scheiding tussen zijn ziel en zijn lichaam gedurende de tijd die lag tussen het ogenblik waarop Hij aan het kruis gestorven is, en het ogenblik waarop Hij verrezen is. Deze toestand van de gestorven Christus is het mysterie van het graf en van de nederdaling ter helle. Het is het mysterie van Stille Zaterdag, waarop het beeld van Christus die in het graf gelegd is, Vgl. Joh. 19, 42 verwijst naar de grote sabbatrust van God, Vgl. Heb. 4, 4-9 na tot stand brengen Vgl. Joh. 19, 30 van het heil van de mensen dat heel de wereld vrede schenkt. Vgl. Kol. 1, 18-20