
15 augustus 1997
Onze natuur was ziek en had behoefte aan iemand die haar genas. De gevallen mens had behoefte aan iemand die hem oprichtte. Hij die het leven verloren had, had behoefte aan iemand die ten leven leidde. Hij die zich verwijderd had van de gemeenschap met het goede, had behoefte aan iemand die hem tot het goede terugbracht. Hij die in duisternis opgesloten was, had de aanwezigheid van het licht nodig. De krijgsgevangene zocht een verlosser, de geboeide een helper, hij die onder het juk van de slavernij gebukt ging, een bevrijder. Waren die redenen onbelangrijk of waren zij niet eerder van die aard dat ze God murwden om af te dalen en de menselijke natuur te bezoeken, daar de mensheid er zo jammerlijk en ongelukkig aan toe was? H. Gregorius van Nyssa, Oratio Catechetica magna. 15, vert. uit Gr.
Het Woord is vlees geworden om voor ons voorbeeld van heiligheid te zijn: "Neemt mijn juk op uw schouders en leert van mij" (Mt. 11, 29). "Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader tenzij door Mij" (Joh. 14, 6). En de Vader geeft op de berg van de gedaanteverandering de opdracht: "Luistert naar Hem" (Mc. 9, 7). Vgl. Deut. 6, 4-5 Hij is immers het voorbeeld van de zaligsprekingen en de norm van de nieuwe Wet: "Hebt elkaar lief, zoals Ik u heb liefgehad" (Joh. 15, 12). Deze liefde houdt in dat men daadwerkelijk zichzelf geeft om Hem te volgen. Vgl. Mc. 8, 34