CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
Zeer vaak richten mensen zich in de evangelies tot Jezus, terwijl zij Hem "Heer" noemen. Deze benaming getuigt van de eerbied en het vertrouwen van hen die tot Jezus komen en die van Hem hulp en genezing verwachten.
Vgl. Mt. 8, 2. e.a.
Vgl. Mt. 14, 30. e.a.
Vgl. Mt. 15, 22. e.a.
Onder de inspiratie van de heilige Geest drukt zij de erkenning uit van het goddelijk mysterie van Jezus.
Vgl. Lc. 1, 43
Vgl. Lc. 2, 11
In de ontmoeting met de verrezen Jezus wordt zij aanbidding: "Mijn Heer en mijn God" (
Joh. 20, 28). Zij krijgt dan een gevoelswaarde van "Mijn Heer en mijn liefde en genegenheid, die eigen zal blijven aan de christelijke overlevering: "Het is de Heer!". (
Joh. 21, 7).
Ten overstaan van de bekoorlijke en mysterievolle aanwezigheid van God ontdekt de mens zijn kleinheid. Voor de brandende doornstruik trekt Mozes zijn sandalen uit en bedekt hij zijn gezicht ten overstaan van de goddelijke heiligheid
Vgl. Ex. 3, 5-6
. In tegenwoordigheid van de heerlijkheid van de driewerf heilige God roept Jesaja uit: "Wee mij! Ik ben verloren! Ik ben een mens met onreine lippen" (
Jes. 6, 5). Bij het zien van de goddelijke tekenen die Jezus stelt, roept Petrus uit: "Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondaar" (
Lc. 5, 8). Maar omdat God heilig is, kan Hij de mens vergeven die tegenover Hem erkent dat hij een zondaar is. "Neen, Ik zal mijn vlammende toorn toch niet koelen (... ) want ik ben God, Ik ben geen mens, Ik ben de Heilige in uw midden". (
Hos. 11, 9). De apostel Johannes zal eveneens zeggen: "Dan mogen wij' ook voor zijn aanschijn ons geweten geruststellen, ook als het ons veroordeelt, want God is groter dan ons hart en Hij weet alles" (
1 Joh. 3, 19-20).
"Niemand kan zeggen: 'Jezus is de Heer', tenzij door de Heilige Geest" (1 Kor. 12, 3). "God heeft de Geest van zijn Zoon in ons hart gezonden, die roept: Abba, Vader!." (Gal. 4, 6). Deze geloofskennis is slechts mogelijk in de Heilige Geest. Om in contact met Christus te staan moet men allereerst door de Heilige Geest geraakt zijn. Hij is het die ons tegemoetkomt en in ons het geloof opwekt. Door ons Doopsel, het eerste Sacrament van het geloof, wordt het Leven dat zijn oorsprong heeft in de Vader en ons in de Zoon wordt gegeven, innerlijk en persoonlijk aan ons meegedeeld door de heilige Geest in de Kerk:
Het Doopsel schenkt ons de genade van de wedergeboorte in God de Vader door zijn Zoon in de Heilige Geest. Want zij die de Heilige Geest van God bezitten, worden gebracht tot het Woord, d.w.z. tot de Zoon; maar de Zoon biedt hen aan de Vader aan en de Vader verschaft hun de onsterfelijkheid. Derhalve is het niet mogelijk zonder de Geest de Zoon van God te zien en zonder de Zoon kan niemand tot de Vader naderen: want het kennen van de Vader is de Zoon en het kennen van de Zoon van God komt door de Heilige Geest tot stand. H. Ireneüs van Lyon, Demonstratio Apostolica Praedicationis. 7; vert. uit Lat.
Maria Magdalena en de heilige vrouwen zijn de eerste geweest, die de Verrezene ontmoet hebben.
Vgl. Mt. 28, 9-10
Vgl. Joh. 20, 11-18
Zij kwamen om het balsemen van het lichaam van Jezus
Vgl. Mc. 16, 1
Vgl. Lc. 24, 1
, dat, op de avond van de Goede Vrijdag vanwege het aanbreken van de sabbat haastig begraven was, te voltooien.
Vgl. Joh. 19, 31.42
Zo waren de vrouwen voor de apostelen zelf de eerste boodschapsters van de verrijzenis van Christus.
Vgl. Lc. 24, 9-10
Daarna verschijnt Jezus aan de apostelen, allereerst aan Petrus, dan aan de Twaalf.
Vgl. 1 Kor. 15, 5
Petrus, die geroepen is het geloof van zijn broeders te versterken,
Vgl. Lc. 22, 31-32
ziet dus de Verrezene vóór hen en op grond van zijn getuigenis roept de gemeenschap uit: "De Heer is waarlijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen" (
Lc. 24, 34).