CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
De evangelies spreken bij gelegenheid van twee plechtige gebeurtenissen, het doopsel en de gedaanteverandering van Christus, over de stem van de Vader die Hem aanduidt als zijn "welbeminde Zoon".
Vgl. Mt. 3, 17
Vgl. Mt. 17, 5
Jezus duidt zichzelf aan als "de eniggeboren Zoon van God" (
Joh. 3, 16) en bevestigt daarmee zijn preëxistente van eeuwigheid af.
Vgl. Joh. 10, 36
Hij vraagt geloof "in de naam van de eniggeboren Zoon van God" (
Joh. 3, 18). Deze christelijke belijdenis is al te horen in de uitroep van de honderdman die ten overstaan van Jezus post had gevat bij het kruis: "Waarlijk, deze mens was Zoon van God" (
Mc. 15, 39). Alleen in het paasmysterie kan de gelovige aan de benaming "Zoon van God" haar uiteindelijke draagwijdte geven.