
15 augustus 1997
De weg van de volmaaktheid gaat via het Kruis. Er is geen heiligheid zonder onthechting en zonder geestelijke strijd. Vgl. 2 Tim. 4 Geestelijke vooruitgang houdt ascese in en versterving. Zij voeren trapsgewijs naar een leven in de vrede en in de vreugde van de zaligsprekingen:
Wie klimt houdt nooit op van begin naar begin te gaan; men houdt nooit op te beginnen. Wie klimt houdt nooit op te verlangen naar wat hij al kent. H. Gregorius van Nyssa, Preek bij het Hooglied, In Canticum homilia. 8
"Satan, die de hele wereld verleidt" (Openb. 12, 9) "was van begin af aan een moordenaar (...) een leugenaar, ja, de aartsleugenaar" (Joh. 8, 44). Door hem zijn de zonde en de dood in de wereld gekomen en door zijn definitieve nederlaag zal heel de schepping "uit zonde en dood (...) opgericht" worden. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Editio typica tertio emendata 2002/2008, Missale Romanum (6 okt 2008). Eucharistisch gebed IV, Altaarmissaal (NL) blz. 713; Missaal voor Zon en Feestdagen (B) 306. "Wij weten dat een kind van God niet zondigt; de Zoon van God behoedt hem, en de boze heeft geen vat op hem. Wij weten dat wij bij God horen, terwijl de hele boze wereld in de macht van de boze ligt" (1 Joh. 5, 18-19):
De Heer, die uw zonde heeft weggenomen en uw fouten vergeven heeft, is ook bij machte om u te beschermen en te behoeden voor de hinderlagen van de duivel, die uw tegenstander is. Zodoende kan de vijand, die gewoon is de schuldigheid voort te brengen, u niet overrompelen. Wie zich toevertrouwt aan God, vreest de duivel niet. "Indien God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn?" (Rom. 8, 31). H. Ambrosius van Milaan, Boek, Over de Sacramenten, De Sacramentis (1 jan 387). 5,30 vert. uit Lat.
Men moet dan een beroep doen op de geestelijke en morele vermogens van de persoon en op de voortdurende eis tot innerlijke bekering, om de sociale veranderingen te bereiken die de mens werkelijk ten dienste staan. De voorrang die toegekend wordt aan de bekering van het hart neemt niet weg, maar gebiedt juist dat men verplicht is de instellingen en levensomstandigheden, wanneer deze tot zonde leiden, zo te veranderen dat ze overeenstemmen met de eisen van de rechtvaardigheid en het goede bevorderen in plaats van het te verhinderen. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 36