
15 augustus 1997
Vanuit het geloof beschouwd, komt deze wanorde -die wij met droefheid vaststellen- niet voort uit de aard zelf van man en vrouw, noch uit de aard van hun verhouding, maar uit de zonde. De eerste zonde was een breuk met God, het eerste gevolg ervan was de breuk in de oorspronkelijke gemeenschap van man en vrouw. Hun verhouding raakt verwrongen door wederzijdse verwijten; Vgl. Gen. 3, 12 de wederzijdse aantrekking, die een gave van de Schepper is, Vgl. Gen. 2, 22 verandert in een verhouding van heerschappij en begeerte; Vgl. Gen. 3, 16 de mooie roeping van man en vrouw om vruchtbaar te zijn, zich te vermenigvuldigen en de aarde te onderwerpen, Vgl. Gen. 1, 28 wordt belast met de pijn van het baren en de moeite van de kostwinning. Vgl. Gen. 3, 16-19
Gij zult Uw zinnen niet zetten op het huis van uw naaste; gij zult uw zinnen niet zetten op de vrouw van uw naaste, niet op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, op niets wat hem toebehoort (Ex. 20, 17);Al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar gepleegd (Mt. 5, 28).
De heilige Johannes onderscheidt drie soorten van begeerlijkheid of concupiscentie: de begeerlijkheid van het vlees, de begeerlijkheid van de ogen en de hovaardij van het leven. Vgl. 1 Joh. 2, 16. (vgl. "Canisius" vert.) Volgens de traditie van de Katholieke catechese veroordeelt het negende gebod de begeerlijkheid van het vlees; het tiende gebod veroordeelt het begeren van andermans goed.
De heilige Petrus kan bijgevolg het apostolisch geloof in het goddelijk heilsplan zo formuleren: "Gij zijt verlost uit het zinloze bestaan, dat gij van uw vaderen hadt geërfd, door het kostbaar bloed van Christus, het lam zonder vlek of gebrek, dat uitverkoren was vóór de grondlegging der wereld, maar eerst op het einde der tijden is verschenen, om uwentwil" (1 Pt. 1, 18-20). De zonden van de mensen, die volgen op de erfzonde, worden bestraft door de dood Vgl. Rom. 5, 12 Vgl. 1 Kor. 15, 56 . Door zijn eigen Zoon het bestaan van een slaaf Vgl. Fil. 2, 7 , namelijk van een menselijke natuur die door de zonde gevallen is en overgeleverd is aan de dood Vgl. Rom. 8, 3 , te laten aannemen, "heeft God Hem voor ons tot zonde gemaakt, Hem die geen zonde heeft gekend, opdat wij door Hem Gods eigen heiligheid zouden worden" (2 Kor. 5, 21).