
15 augustus 1997
Volgens de goddelijk geïnspireerd leer van onze heilige vaderen en de overlevering van de katholieke Kerk, waarvan we weten dat zij de overlevering is van de heilige Geest die in haar woont, bepalen wij in alle zekerheid en nauwkeurigheid dat, net zoals de afbeelding van het kostbaar en levenschenkend kruis, ook de vererenswaardige en heilige beeltenissen, of ze geschilderd zijn of in mozaïek of op welke passende wijze ook vervaardigd, in de heilige kerken van God aangebracht moeten worden, op de heilige vaten of gewaden, op muren en schilderijen, in de huizen en langs de wegen; zowel het beeld van onze Heer, God en Verlosser, Jezus Christus, als van onze ongerepte en heilige Moeder Gods, van de eerbiedwaardige engelen en van alle heiligen en rechtvaardigen. 2e Concilie van Nicea, 7e Zitting - De definitie aangaande heilige afbeeldingen, Sessio VII - Definitio de sacris imaginibus (13 okt 787)
Door het Doopsel ingelijfd in Christus, is de gedoopte gelijkvormig geworden met Christus. Vgl. Rom. 8, 29 Het doopsel tekent de Christen met het onuitwisbaar geestelijk merkteken (character) van zijn toebehoren aan Christus. Dit merkteken wordt door geen enkele zonde uitgewist, zelfs als de zonde het Doopsel verhindert heilzame vruchten te dragen. Vgl. Concilie van Trente, 7de Zitting - Decreet over de Sacramenten, Sessio VII - Decretum de Sacramentis (3 mrt 1547), 9-19 Het Doopsel wordt eens voor altijd gegeven en kan dus niet herhaald worden.