Als teken van de vertrouwelijke omgang met God plaatste God hem in de tuin van Eden. Vgl. Gen. 2, 8 De mens leeft er "om de grond te bewerken en te beheren" (Gen. 2, 15): het werk is geen moeizame inspanning, Vgl. Gen. 3, 17-19 maar een samenwerking van de man en de vrouw met God bij de vervolmaking van de zichtbare schepping.