15 augustus 1997
Het verrichten van het goede gaat gepaard met een vrij geschonken geestelijke vreugde en met het smaken van zedelijke schoonheid. De waarheid brengt vreugde mee èn laat de glans van de geestelijke schoonheid oplichten. De waarheid is op zichzelf mooi. De waarheid van het woord, rationele uitdrukking van de kennis van de geschapen en ongeschapen werkelijkheid, is een onmisbaar gegeven voor de mens die met verstand begaafd is. Maar de waarheid kan ook andere, aanvullende vormen van menselijke uitdrukking vinden, vooral wanneer het erom gaat, op te roepen wat zij aan onzegbaars in zich draagt: de diepten van het menselijk hart, het verheffen van de ziel en het mysterie dat God is. Nog voordat God zich zelfs aan de mens openbaart in woorden van waarheid, openbaart God zich aan hem door de universele taal van de schepping, het werk van zijn Woord en zijn wijsheid: de orde en de harmonie van de kosmos - zowel het kind als de wetenschapper zijn er ontvankelijk voor - "de grootheid en de schoonheid van de schepselen laten ons door vergelijking de Schepper bewonderen" (Wijsh. 13, 5), "want Hij die hen geschapen heeft is de oorsprong van de schoonheid" (Wijsh. 13, 3).
De wijsheid is de ademtocht van Gods kracht en de pure weerglans van de heerlijkheid van de Almachtige, en daarom wordt ze niet aangetast door iets dat bezoedeld is. Zij is de weerspiegeling van het eeuwige licht, de onbeslagen spiegel van Gods werkzaamheid en het beeld van zijn goedheid (Wijsh. 7, 25-26). Want zij is schoner dan de zon en overtreft de hele sterrenhemel. Met het daglicht vergeleken, blijkt zij de meerdere te zijn; want het daglicht wordt afgelost door de nacht, maar de wijsheid wordt niet overmeesterd door de boosheid (Wijsh. 7, 29-30). Ik heb de wijsheid lief gekregen (Wijsh. 8, 2).
God heeft de mens geschapen als een redelijk wezen door hem de waardigheid te geven van een persoon, begaafd met initiatief en meesterschap over zijn daden. "God heeft 'de mens aan zijn eigen beslissingen onderworpen' (Sir. 15, 14), opdat hij uit zichzelf zijn Schepper zou kunnen zoeken en door Hem aan te hangen in vrijheid, tot volmaaktheid en geluk zou geraken". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 17
De mens is redelijk, en daardoor gelijkend op God, geschapen als vrije mens en meester over zijn daden. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. 4,4,3
Begiftigd met een "geestelijke en onsterfelijke" ziel, 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 14 is de menselijke persoon "het enige schepsel op aarde dat God om zichzelf heeft gewild". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 24. § 3 Vanaf zijn conceptie is hij bestemd voor de eeuwige zaligheid.
De Kerk leert dat iedere geestelijke ziel direct door God geschapen wordt: Vgl. Paus Pius XII, Encycliek, Over sommige valse meningen die de grondslagen van de Katholieke leer dreigen te ondermijnen, Humani Generis (12 aug 1950), 36 zij wordt niet "voortgebracht" door de ouders; de Kerk leert ons ook dat de ziel onsterfelijk is: Vgl. 5e Concilie van Lateranen, Bul, Sessie 8 - Over de onsterfelijkheid van de ziel en tegen de neo-Aristotelianisme (fragment), Sessio VIII - Apostolici regiminis (19 dec 1513), 1 zij vergaat niet na haar scheiding van het lichaam bij de dood en zij zal zich opnieuw met het lichaam verenigen bij de uiteindelijke verrijzenis.