15 augustus 1997
Deze Bijbelse uitdrukking wijst niet een plaats aan ("de ruimte"), maar een wijze van zijn; niet het veraf zijn van God, maar zijn verhevenheid. Onze Vader is niet "ergens anders", Hij is "aan gene zijde van alles" wat wij kunnen bevatten van zijn heiligheid. Omdat Hij driemaal heilig is, daarom is Hij in de onmiddellijke nabijheid van het nederige en berouwvolle hart:
Terecht hebben de woorden "Onze Vader die in de hemel zijt" betrekking op het hart van de rechtvaardigen, waarin God als in zijn tempel woont. Daarom zal de biddende mens er naar verlangen dat diegene die hij aanroept, in hem woont. H. Augustinus, De sermone Domini in monte. 2,5,17, vert. uit Lat.Met "hemelse,, zou ook bedoeld kunnen zijn degenen die het beeld van het hemelse bestaan in zich dragen en in wie God woont en wandelt. H. Cyrillus van Jeruzalem, Tweede mystagogische catechese, Catecheses Mystagogicae. 5,11, vert. uit Gr.
Het symbool van de hemel verwijst naar het mysterie van het verbond dat levende werkelijkheid in ons wordt, wanneer wij bidden tot onze Vader. Hij is in de hemel, de hemel is zijn verblijfplaats; het huis van onze Vader is dus ons "vaderland". De zonde heeft ons verbannen van de aarde van het verbond Vgl. Gen. 3 en de bekering van het hart doet ons terugkeren naar de Vader, naar de hemel. Vgl. Jer. 3, 19-4,  Vgl. Lc. 15, 18-21 Welnu in Christus zijn de hemel en de aarde met elkaar verzoend, Vgl. Jes. 45,8 Vgl. Ps. 85,12 want de Zoon "is uit de hemel neergedaald", Hij alleen, en Hij doet ons samen met Hem, door zijn kruis, zijn verrijzenis en Hemelvaart, opstijgen naar de hemel. Vgl. Joh. 12, 32 Vgl. Joh. 14, 2-3 Vgl. Joh. 16, 28 Vgl. Joh. 20, 17 Vgl. Ef. 4, 9-10 Vgl. Heb. 1, 3 Vgl. Heb. 2, 13
Wanneer de Kerk bidt "onze Vader die in de hemel zijt", belijdt zij dat wij het Volk van God zijn, wij die reeds "zetelen in de hemelen, in Christus Jezus" (Ef. 2, 6), "met Christus verborgen in God" (Kol. 3, 3), en tegelijkertijd "zuchten, vol verlangen naar de beschutting van onze hemelse woning" (2 Kor. 5, 2)): Vgl. Fil. 3, 20 Vgl. Heb. 13, 14
Zij zijn in het vlees, maar zij leven niet naar het vlees. Zij wonen op aarde, maar hebben hun vaderland in de hemel. Apostolische Vader, Brief aan Diognetus. 5,8-9, vert. Getijdenboek Lect. I,3,108
De Geest van kindschap heeft ons eerst in de tegenwoordigheid van God onze Vader gebracht om Hem te aanbidden, lief te hebben en te zegenen. Vervolgens laat deze Geest uit onze harten zeven beden opstijgen, zeven lofprijzingen. Bij de eerste drie, die veeleer theologaal van aard zijn, richten wij ons op de heerlijkheid van de Vader; de vier laatste zijn als het ware wegen tot Hem en daarin vertrouwen wij onze ellende aan zijn genade toe. "De ene afgrond roept de andere" (Ps. 42, 8).