
15 augustus 1997
Zodoende worden wij door het gebed van de Heer op hetzelfde moment dat de Vader aan ons wordt geopenbaard, aan onszelf geopenbaard: Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22. § 1
O mens, u durfde uw gezicht niet op te richten naar de hemel en u sloeg uw ogen neer ter aarde. En plotseling hebt u de genade van Christus ontvangen en zijn al uw zonden u kwijtgescholden. Van slechte dienstknecht bent u tot goede zoon geworden (...) Richt dan uw ogen naar de Vader, die u door zijn Zoon vrijgekocht heeft, en zeg: Onze Vader (...) Maar u mag daaraan geen bijzonder voorrecht ontlenen. Vader in eigenlijke zin is Hij slechts van Christus, terwijl Hij ons geschapen heeft. Daarom moet ook u op grond van de genade "Onze Vader" zeggen, om het te verdienen zijn zoon te zijn. H. Ambrosius van Milaan, Boek, Over de Sacramenten, De Sacramentis (1 jan 387). 5,19, vert. uit Lat.