15 augustus 1997
Er is een constatering die ons eerst zou moeten verbazen. Wanneer wij God prijzen of Hem dank brengen voor zijn weldaden in het algemeen, zijn we er nauwelijks ongerust over om te weten of ons gebed Hem welgevallig is. Wij eisen daarentegen wel het resultaat te zien van ons verzoek. Wat is dan wel het beeld van God dat de drijfveer is van ons gebed: een middel dat wij kunnen gebruiken, of de Vader van onze Heer Jezus Christus?
Zijn wij ervan overtuigd dat "wij niet eens weten hoe wij behoren te bidden" (Rom. 8, 6)? Vragen wij aan God wel "de passende goederen"? Onze Vader weet wel wat wij nodig hebben, nog voordat wij het Hem kunnen vragen, Vgl. Mt. 6, 8 maar Hij verwacht van ons dat wij erom vragen, omdat de waardigheid van zijn kinderen berust op hun vrijheid. Welnu, men moet bidden met zijn Geest van vrijheid om echt te weten wat Hij verlangt. Vgl. Rom. 8, 27
"Gij hebt niets, omdat gij niet bidt. En als gij bidt, krijgt ge het niet, omdat gij verkeerd bidt, met de bedoeling namelijk om wat ge krijgt uit te geven voor uw boze lusten" (Jak. 4,2-3). Vgl. de hele context Jak. 4,1-10; 1,5-8; 5,16 Als wij iets vragen met een innerlijk verdeeld hart, dat "trouweloos" (Jak. 4,4) is, dan kan God ons niet verhoren, want Hij wil voor ons het goede, het leven. "Of meent ge dat de Schrift zonder reden zegt: 'De geest die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid?"' (Jak. 4,5). Onze God verlangt naar ons met "jaloerse" zorg, wat een teken is van de waarachtigheid van zijn liefde. Laten wij binnengaan in het verlangen van zijn Geest en we zullen verhoord worden:
Wees niet bedroefd als je niet onmiddellijk van God krijgt wat je Hem vraagt. Hij wil je veel meer schenken als je met volharding bij Hem blijft. Evagrius van Pontus, De oratione (1 jan 399). 34: PG 79, 1173, vert. uit Gr. Maar door ons bidden wil Hij verlangen oefenen waardoor wij kunnen ontvangen wat Hij ons wil geven. H. Augustinus, Brieven, Epistulae. 130,8,17: CSEL 44, 59 (PL 33, 500) vert. Getijdenboek Lect. 11.7,75