15 augustus 1997
Op grond van deze bijzondere samenwerking van Maria met de werkzaamheid van de Heilige Geest hebben de kerken het gebed tot de heilige Moeder van God ontwikkeld: door dit gebed te richten tot de persoon van Christus die zich in zijn mysteries geopenbaard heeft. In de talloze hymnen en beurtzangen die uitdrukking geven aan dit gebed, zijn er gewoonlijk twee bewegingen die elkaar afwisselen: in de ene beweging " prijst" men de Heer "zalig" om de "wonderwerken" die Hij aan zijn nederige dienstmaagd gedaan heeft en, via haar, aan alle mensen; Vgl. Lc. 1, 46-55 in de andere vertrouwt men aan de moeder van Jezus de smeekbeden en lofprijzingen van de kinderen van God toe, omdat zij nu de mensheid kent, die in haar gehuwd wordt door de Zoon van God.
"Welnu, de moederlijke taak van Maria jegens de mensen stelt dit ene middelaarschap van Christus geenszins in de schaduw en maakt het daarom ook niet minder, maar het toont de kracht ervan. Immers, heel de heilbrengende invloed van de heilige Maagd op de mensen (...) vloeit voort uit de overvloed van Christus' verdiensten, steunt op zijn middelaarschap, is daarvan geheel afhankelijk en put daaruit al zijn kracht". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 60. vert. uit Lat. "Geen enkel schepsel immers kan ooit met het mensgeworden Woord en de Verlosser op één lijn gesteld worden. Evenals echter zowel de bedienaren als het gelovige volk op verschillende manieren deel hebben aan het priesterschap van Christus en evenals de ene goedheid van God zich op verschillende manieren werkelijk onder de schepselen verspreidt, zo sluit ook het enige middelaarschap van de Verlosser verschillende vormen van medewerking niet uit bij de schepselen, die alle aan één en dezelfde bron deelhebben, maar wekt ze juist op". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 62. vert. uit Lat.
Daarom is de lofzang van Maria, Vgl. Lc. 1, 46-55 het Latijnse "Magnificat", het byzantijnse "Megalinárion", zowel de lofzang van de moeder van God als die van de Kerk, lofzang van de dochter van Sion en van het nieuwe Volk van God; het dankgebed voor de volheid van de genade, kwistig uitgereikt in de heilsgeschiedenis, de lofzang van de "armen" van wie de hoop ten volle vervuld werd bij het in vervulling gaan van de beloften gedaan aan onze vaderen "voor eeuwig aan Abraham en aan zijn geslacht".