
15 augustus 1997
Het Nieuwe Testament bevat nauwelijks klaagliederen, die in het Oude Testament wel vaak voorkomen. Voortaan wordt het smeekgebed van de Kerk in de verrezen Christus gedragen door de hoop, ook al zijn we nog in afwachting en moeten we ons nog elke dag bekeren. Het christelijke smeekgebed vloeit voort uit een andere diepte; Paulus noemt die de verzuchting: het is de verzuchting van de schepping die "barensweeën lijdt" (Rom. 8, 22), evengoed onze verzuchting "zolang wij nog wachten op de verlossing van ons lichaam; in deze hoop zijn wij gered" (Rom. 8, 23-24), en tenslotte de "onuitsprekelijke verzuchtingen" van de Heilige Geest zelf, die "onze zwakheid te hulp komt; want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden" (Rom. 8, 26).
Wanneer God zich aan de mens openbaart en hem roept, kan deze op eigen kracht niet volledig aan de goddelijke liefde beantwoorden. Hij moet hopen dat God hem het vermogen zal geven Hem eveneens te beminnen en om te handelen in overeenstemming met de geboden van de liefde. De hoop is de vertrouwvolle verwachting van de goddelijke zegening en van de zalige aanschouwing van God; het is tevens de vrees Gods liefde te krenken en de straf uit te lokken.