
15 augustus 1997
De aanbidding is de eerste houding van de mens die ten overstaan van de Schepper erkent dat hij zijn schepsel is. In de aanbidding wordt de grootheid van de Heer die ons gemaakt heeft, Vgl. Ps. 95, 1-6 alsook de almacht van de Heiland die ons verlost van het kwaad, verheerlijkt. Het is het zich neerbuigen van de geest voor de "koning der glorie" (Ps. 24, 9-10) en de eerbiedige stilte voor het aanschijn van God "die altijd groter is dan wij". H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. Psal. 62,16 De aanbidding van God, drievuldig heilig en beminnelijk boven alles, doet ons beschaamd staan van nederigheid en wekt vertrouwen voor onze smeekbeden.
De aanbidding is de eerste uiting van de deugd van godsvrucht. God aanbidden betekent: Hem als God, erkennen, als Schepper en als Verlosser, als Heer en Meester van al wat bestaat, als oneindige en barmhartige Liefde. "De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen" (Lc. 4, 8), zegt Jezus met een beroep op het boek Deuteronomium (Dt. 6, 13).
God aanbidden betekent: in eerbied en volledige onderdanigheid erkennen "hoe nietig het schepsel is", want het bestaat enkel door God. God aanbidden betekent: Hem loven en prijzen en zichzelf vernederen, zoals Maria in haar lofzang, terwijl men met dankbaarheid erkent dat Hij grote dingen heeft gedaan en dat zijn naam heilig is. Vgl. Lc. 1, 46-49 De aanbidding van de ene God bevrijdt de mens van zelfgenoegzaamheid, van de slavernij van de zonde en van de verafgoding van de wereld.
"Het gebed is de verheffing van de geest naar God toe of het verzoek aan God om passende goederen". H. Johannes Damascenus, Over het rechte of orthodoxe geloof, De fide orthodoxa. 3.24; vert. uit Gr. Wanneer wij bidden, vanuit welke houding spreken wij dan? Vanuit de hoogte van onze trots en van onze eigen wil, of vanuit de "diepte" (Ps. 130, 1) van een nederig en berouwvol hart? Hij die zich vernedert, wordt verheven. Vgl. Lc. 18, 9-14 De nederigheid is de grondslag voor het gebed. "Want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden" (Rom. 8, 26). Nederigheid is de instelling om voor niets de gave van het gebed te ontvangen: de mens bedelt om God. Vgl. H. Augustinus, Preken, Sermones. 56.6,9