15 augustus 1997
Reeds in de bergrede legt Jezus de nadruk op de bekering van het hart: d.w.z. de verzoening met de broeder alvorens een gave op het altaar aan te bieden, Vgl. Mt. 5, 23-24 de liefde voor de vijanden en het gebed voor de vervolgers, Vgl. Mt. 5, 44-45 het bidden tot de Vader "in het verborgene" (Mt. 6, 6), geen omhaal van woorden gebruiken, Vgl. Mt. 6, 7 in het gebed vergeven vanuit de grond van het hart, Vgl. Mt. 6, 14-15 de zuiverheid van hart en het zoeken van het koninkrijk. Vgl. Mt. 6, 21.25.33 Die bekering is een en al gewicht op de Vader, zij is de bekering van de kinderen Gods.
Het hart, dat zodoende vastbesloten is om zich te bekeren, leert bidden in het geloof. Het geloof is een instemming met God op de wijze van een kind; het gaat wat wij voelen en begrijpen, te boven. Het geloof is mogelijk geworden, omdat de welbeminde Zoon voor ons de toegang tot de Vader geopend heeft. Hij kan ons vragen om te "zoeken" en te "kloppen", omdat Hijzelf de poort en de weg is. Vgl. Mt. 7, 7-11.13-14
Evenals Jezus tot de Vader bidt en dank brengt alvorens diens gaven te ontvangen, leert Hij ons die kinderlijke vrijmoedigheid: "Alles wat ge in het gebed vraagt, gelooft dat ge het al verkregen hebt" (Mc. 11, 24). Dat is de kracht van het gebed: "Alles kan voor wie gelooft" (Mc. 9, 23) met een geloof dat "niet twijfelt". Vgl. Mt. 21, 21 Net zo goed als het "ongeloof" in zijn eigen kring (Mc. 6, 6) en de "kleingelovigheid" van zijn leerlingen Vgl. Mt. 8, 26 Jezus tot droefenis stemt, zo wordt Hij gegrepen door bewondering voor het "grote geloof" van de Romeinse honderdman Vgl. Mt. 8, 10 en de Kananeese. Vgl. Mt. 15, 28
Het gelovig gebed bestaat niet alleen maar in het uitspreken van "Heer, Heer", maar in de bereidheid van het hart om de wil van de Vader te doen. Vgl. Mt. 7, 21 Jezus roept zijn leerlingen op om die zorg voor de medewerking aan het goddelijke plan te dragen in het gebed. Vgl. Mt. 9, 38 Vgl. Lc. 10, 2 Vgl. Joh. 4, 34
In Jezus "is het rijk Gods nabij" (Mc. 1, 15), Hij roept op tot bekering en tot geloof maar ook tot waakzaamheid. In het gebed wacht de leerling vol aandacht op Hem die is en die komt, en wel in herinnering aan zijn eerste komst in de nederigheid van het vlees en in de hoop van zijn tweede komst in heerlijkheid. Vgl. Mc. 13 In gemeenschap met hun meester is het gebed van de leerlingen een gevecht, en door in gebed te waken gaat men niet in op de bekoring. Vgl. Lc. 22, 40.46
Er zijn ons drie belangrijke gelijkenissen over het gebed overgeleverd door Lucas:De eerste, "de lastige vriend", Vgl. Lc. 11, 5-13 nodigt ons uit tot een dringend gebed: "Klopt en er zal worden opengedaan". Aan wie zo bidt, zal de Vader van de hemel "geven al wat hij nodig heeft", en bovenal de heilige Geest, in wie alle gaven vervat zijn.De tweede, "de lastige weduwe", Vgl. Lc. 18, 1-8 heeft als thema één van de eigenschappen van het gebed: men moet altijd en onvermoeibaar bidden met het geduld van het geloof. "Maar zal de Mensenzoon bij zijn komst het geloof op aarde vinden?"
De derde gelijkenis, "de Farizeeër en de tollenaar", Vgl. Lc. 18, 9-14 heeft betrekking op de nederigheid van het hart dat bidt. "God wees mij, zondaar, genadig". Onophoudelijk maakt de Kerk dit gebed tot haar eigen gebed: "Kyrie eleison!"
Wanneer Jezus aan zijn leerlingen openlijk het geheim van het gebed tot de Vader toevertrouwt, ontsluiert Hij hun wat hun gebed moet zijn, alsmede wat het onze moet zijn, wanneer Hij bij de Vader zal zijn teruggekeerd in zijn verheerlijkte mensheid. Wat daarbij nieuw is, is dat wij "vragen in zijn Naam". Vgl. Joh. 14, 13 Het geloof in Hem leidt de leerlingen binnen in de kennis van de Vader, omdat Jezus "de weg, de waarheid en het leven" (Joh. 14, 6) is. Het geloof brengt vruchten voort in de liefde, die erin bestaat zijn woord en zijn geboden te onderhouden, samen met Hem te blijven in de Vader, die ons zo lief heeft dat Hij in ons wil wonen. In dit Nieuwe Verbond is de zekerheid dat wij in onze vragen verhoord worden, gefundeerd op het gebed van Jezus. Vgl. Joh. 14, 13-14