15 augustus 1997
Bepaalde elementen lopen als een rode draad door de Psalmen: de eenvoud en de spontaneïteit van het gebed, het verlangen naar God zelf door middel van en in samenwerking met alles wat goed is in de schepping, de weinig benijdenswaardige situatie van de gelovige die de Heer boven alles bemint en die daarom het mikpunt is van een groot aantal vijanden en bekoringen, en - in afwachting van het handelen van de trouwe God - de zekerheid omtrent zijn liefde en de overgave aan zijn wil. De grondtoon van de psalmen is steeds de lofzang en daarom komt de titel van deze bundel geschriften goed overeen met wat ons daarin overgeleverd wordt: "de lofzangen". De bundel die tot stand is gekomen ten behoeve van de eredienst van de gemeenschap, laat de oproep tot gebed doorklinken en tegelijkertijd geeft zij, al zingende, het antwoord daarop: "Alleluja!", "Looft de Heer!".
Wat is er beter dan een psalmlied? David zelf zegt het zo mooi: "Looft nu de Heer, het is goed Hem te prijzen, bezingt onze God, alle lof komt Hem toe". Het is waarlijk zo. Een psalm is namelijk een zegen, uitgesproken door het volk, een loflied voor God, door mensen aangeheven. Het is een juichkreet van allen, de taal van heel het mensdom. Het is de stem van de kerk, de welluidende belijdenis van het geloof (...) H. Ambrosius van Milaan, Enarrat in Psal.. 1,9, vert. Getijdenboek Lect. I.5,71